Geplaatst op Geef een reactie

Tuttebel

‘Oh wat ben je toch een tuttebel,’ zegt mijn vriendin tegen ons dochtertje van 2.

‘Ik ben geen kuttebel!’ roept ze. ‘Ik ben ech geen kuttebel! Ech nie!’

Dat beamen we.

Geplaatst op Geef een reactie

Verkocht

‘Wil je met me spelen, met de Lego?’ vraagt mijn zoontje. Het is zondagochtend, half negen. Ik zit al een uur achter de computer te werken, hij is net bij me komen staan. Hij moest van mij na twee afleveringen van de Drakenserie de televisie uit doen en gaan spelen met speelgoed.

Ik kijk naar mijn scherm, weet hoeveel ik nog moet doen, hoeveel er altijd te doen is met dit bedrijf. Ik voel me zo’n vader in een tv-film die er uiteindelijk achter komt dat kinderen en familie véél belangrijker zijn dan werk en succes.

‘Ik moet nog even werken,’ zeg ik toch. Hij zucht zoals al die jongetjes op tv zuchten als hun vaders dat zeggen.

‘Maar waarom dan?’

‘Omdat ik, omdat ik dan geld verdien en leuke legocadeautjes kan kopen voor je verjaardag!’

‘Topidee pap,’ zegt hij en hij steekt zijn duim op. Ik ben trots en voel me tegelijkertijd nog veel schuldiger. Ga ik hem ook nog omkopen? Weer een stap op het pad van de slechte, afwezige vaders.

 

Een weekend later. We lopen samen de trap af naar beneden.

‘Mag ik tv kijken?’

‘Ja, want het is weekend! Je hoeft niet naar school.’

‘Is Malin ook vrij?’

‘Malin hoeft ook niet te werken.’

‘Joepie! En Bor?’

‘Die hoeft ook niet te werken.’

‘Gelukkig,’ zegt hij. Hij springt van de laatste twee treetjes af.

‘En mama?’

‘Die hoeft ook niet te werken,’ zeg ik.

‘Gelukkig,’ zegt hij weer. ‘En jij?’ vraagt hij dan.

‘Ik hoef ook niet te werken!’ zeg ik vrolijk.

‘Oh jammer,’ zegt hij en zijn schoudertjes zakken.

‘Hoezo?’ vraag ik.

‘Als je niet werkt, kan je geen Legocadeautjes voor me kopen!’ zegt hij.

Ik doe het godverdomme ook nooit goed.

 

ps: koop mijn boek!

Geplaatst op Geef een reactie

‘De Eerlijke Dief’ en andere verhalen. Nu te koop!

Lang, lang geleden, schreef ik meer dan honderd verhalen per jaar. Toen werd het ineens druk met Lukida, waarmee ik ervoor kon zorgen dat op tientallen scholen tientallen kunstenaars les konden geven zodat de scholen minder last hadden van het lerarentekort. Jaren lang werkte ik 60-70 uur per week om dat mogelijk te maken, en altijd was ik met het bedrijf bezig. Nieuwe verhalen kwamen even niet in me op (maar wel een oud verhaal…).

De verhalen die ik de jaren ervoor had geschreven, zette ik wel in een bundel: Eva Disselhoff selecteerde en verbeterde ze en Marie-José Schouten deed daarna de vormgeving.

Nu is het boekje ineens bijna klaar, zo midden in de Corona-crisis. Een boekpresentatie zit er niet in, maar ik kan natuurlijk wel de boeken in een envelop stoppen en opsturen naar iedereen die er eentje wil ontvangen.

Dus: vond je mijn verhalen op mijn site of op Facebook leuk? Wil je nog meer verhalen lezen van mij, ook thuis op de bank bijvoorbeeld? Bestel nu mijn tweede verhalenbundel ‘De Eerlijke Dief’. Verzendkosten zijn niet inbegrepen, daar vraag ik 4 euro voor (postzegels en enveloppen zijn niet gratis helaas).

BESTEL NU

 

 

Geplaatst op Geef een reactie

Bladel

Mijn privé-telefoon gaat. Een onbekend nummer, tien uur in de avond op zondag. Het kan werk zijn, ik noem mijn voornaam en achternaam.

Mijn moeder is aan de telefoon. Wij, haar kinderen, hebben haar net naar een verzorgingstehuis gebracht. Ze heeft meerdere ernstige lichamelijke klachten en ook last van beginnende dementie.

 

‘Bladel,’ begint ze. ‘Daar had je het toch vandaag over?’

‘Wat?’ zeg ik.

‘Bee, el, a, dee, ee, el,’ zegt ze.

‘Bladel?’

‘Je vertelde vandaag over Bladel,’ zegt ze geduldig, ‘En over wat er aan de hand was.’

‘Het Brabantse dorp?’ vraag ik.

‘Precies,’ zegt ze, alsof ze nu verwacht dat ik weet waar het over gaat.

‘Nee, daar heb ik het niet met je over gehad vandaag,’ zeg ik, ‘Wat is er dan in Bladel?’

 

Ik zoek het meteen op in de computer. ‘Bladel en nieuws.’ ‘De nieuwe burgemeester moet humor hebben’ is het belangrijkste nieuws.

‘Niks aan de hand in Bladel,’ zeg ik tegen haar.

‘Hè?!’ zegt ze. ‘Ik weet zeker dat ik het er met je over gehad heb vandaag.’

‘Nee,’ zeg ik, ‘we hebben elkaar niet gesproken. Was er iemand op bezoek? Of aan de telefoon gehad?’

‘Ik heb jou gesproken,’ zegt ze. Dan is ze even stil.

‘Weet je mam,’ zeg ik, ‘ik ga deze week foto’s van de kinderen printen en naar je toe sturen.’

‘Ja graag,’ zegt ze gretig. ‘Ik heb je dochter en je jongste nog helemaal niet op het kastje staan! Dat kan natuurlijk niet, die horen er ook bij.’

 

We groeten elkaar en hangen op. Ik ga die foto’s snel uitprinten zodat ze elke dag kan zien wie haar kleinkinderen zijn. Misschien onthoud ze hun gezichten nog eventjes.

Geplaatst op Geef een reactie

Heb ik al gezegd

Mijn dochter van bijna drie pakt het kleine roze boekje beet, slaat het open.

‘Ik ga voorlezen,’ verklaart ze.

‘Tjadabadaba da, padiepadie en toen moest de baby op de commode. Maar hij wilde niet!’

Ze laat me een bladzijde omslaan (‘Nee, de andere kant’) en dan vertelt ze hetzelfde verhaaltje.

‘Tjadadadie badiebadie en de baby moest op de commode. Maar hij wilde niet!’

En dan vertelt ze hetzelfde verhaal nog een keer. En nog een keer. En nog een keer en nog een keer en nog een keer. En nog een keer … en nog…

‘Tjadadadie badiebadie en de baby moest op de commode. Maar hij wilde niet!’

‘Tjadiedadie padiebabie en de baby moest op de commode.’

 

Dan zegt ze even niks, ze draait de pagina om, kijkt er naar. Ik wil helpen.

‘Maar hij wilde niet!’ zeg ik enthousiast.

Ze klapt haar boekje dicht.

‘Papa!’ zegt ze streng. ‘Dat heb heb ik net al gezegd.’

‘Sorry,’ zeg ik. Maar gelukkig mag ik snel weer een pagina omslaan.

Geplaatst op Geef een reactie

Blote Benies

‘Blote benies!’ roept mijn zoontje als de bejaarde dame met de mooie jurk langsloopt. Ze lacht vrolijk en zegt:

‘Nou, het zijn geen blote benen hoor.’

Ze loopt de trap op en mijn zoontje kijkt haar na, denkt. Dan weet hij het.

‘Blote billies!‘

Geplaatst op Geef een reactie

Eén auto

‘Eén auto,’ zeg ik tegen de jongste, die twee grote playmobiel auto’s en een plastic vuilniswagen de trap probeert op te sjouwen. Het is avond en hij moet naar bed.

Hij schreeuwt, probeert ze allemaal vast te houden.

‘Eén auto,’ zeg ik nogmaals, en ik probeer er twee uit zijn sterke knuistjes te trekken. ‘Eén auto of je mag er helemaal geen meenemen.’

Hij laat niks los dus ik pak ze allemaal af. Hij schreeuwt en huilt.

 

Eén avond later. Mijn vrouw heeft net gezegd tegen alle kinderen dat ze naar bed gaan. De jongste zit op zijn hurken bij zijn plastic bak met auto’s. Hij pakt er eentje uit, geeft die aan mij.

‘Eén auto…’ zegt hij en hij pakt de volgende. ‘Eén auto,’ zegt hij, en hij geeft er nog eentje. ‘Eén auto,’ zegt hij bij de volgende en de volgende, en de volgende die hij allemaal aan mij geeft totdat ik er uiteindelijk acht in mijn handen heb.

‘Nu echt naar boven!’ zegt mijn vrouw. De jongste kijkt me tevreden aan, wijst op de auto’s in mijn handen.

‘Eén auto,’ zegt hij en hij loopt langs me, naar de trap, waar hij naar boven klimt. En ik loop achter hem aan, met allemaal één auto’s in mijn handen.

Geplaatst op Geef een reactie

Bosplatform. Ommekeer

Ik zie nog steeds maar één kleur onder het boorplatform als ik naar beneden kijk. Alleen is het een andere kleur dan vorige week. Toen was het nog het grijsgroen van de zee met af en toe een witte schuimkop, nu zijn het honderd varianten van groen. Bosgroen. Tot zover ik kan zien zijn er alleen maar bomen, vooral eiken, met hier en daar de schittering van een klein beekje of meertje.

Toen ik wakker werd, merkte ik meteen dat er iets niet klopte. Ik snoof de lucht op: nog steeds staal en roest en olie, maar er was nog een andere geur bijgekomen, een wilde, zoete, volle, warme geur. Ik herkende de geur, maar kon het niet benoemen. Ik zat meteen rechtop. Op een boorplatform ben je altijd scherp: er gaat bijna nooit iets mis, maar als er problemen zijn, is je leven in gevaar. Onbekende geuren of geluiden? Gelijk alert zijn. Dat was het tweede: het geluid was anders. De zee geeft een diep ruisend geluid, er zit een ritme in, ook al is het soms onregelmatig. Dat geluid was weg. Vogels, die hoorde ik, heel erg veel vogels. Geen meeuwen. Die kwamen hier regelmatig langs om te kijken of we oud voedsel wilden delen. Werk op een platform is saai. Meeuwen naar oud brood laten happen geeft afleiding, zeker als je er een stuk staal in verbergt zodat ze direct tien meter naar beneden donderen voordat ze het broodje staal loslaten en boos krijsend wegvliegen. Maar meeuwen hoorde ik niet meer, het waren andere vogels, duiven vlak naast mijn kajuit die koerden en krabbelden over het staal maar ook duizenden vogels die krijsend rond onze toren vlogen.

Ik stond op, keek naar buiten en zag meteen het bos. Overal bos en duizenden vogels die in grote zwermen langs vlogen, genoeg om de prille ochtendzon half te verduisteren. Ik wreef in mijn ogen en stapte de gang op, zag daar André lopen, die met grote ogen naar buiten keek.

‘Wat de fuck,’ zei André. Hij vloekte normaal nooit. We liepen samen naar buiten en keken over de galerij naar beneden. Vijftig meter lager zagen we de toppen van enorme eiken. We keken elkaar aan, verbijsterd.

‘Heeft Chef gisteren magische paddenstoelen in het eten gedaan?’ zei André.

Ik haalde mijn schouders op.

We klommen naar het laagste punt van ons boorplatform, de onderhoudsruimte. Daar zagen we de bomen van dichterbij, herkenden sommige vogels die er in nestelden, merels en kauwtjes, spreeuwen en kraaien. Ook vogels die ik niet herkende. André wees een roedel herten aan die even zichtbaar was op een open plek in het bos, tussen twee omgevallen woudreuzen. De bomen waren nu zó dichtbij dat ik het gevoel weer kreeg dat ik vroeger altijd had in de flat waar mijn oma woonde, dat ik zo over de reling zou kunnen springen naar de bomen toe, om me door de takken op te laten vangen. Ik deed het natuurlijk nooit, maar het voelde altijd wel alsof het mogelijk was, dat de takken mijn val zouden breken zodat ik heelhuids op de grond kon belanden.

We maken de andere mannen wakker. Iedereen is verbaasd en stil eerst, daarna komen de discussies.

We pompen geen olie meer op, dat is wel duidelijk. Alle machines staan uit. De telefoons doen het niet meer, de computers en de beamer ook niet. De gasfornuizen doen het nog wel in de keuken, en het opwind horloge van Ferenc tikt vrolijk door. We wachten. Zittend op een volstrekt nutteloze toren van beton en staal wachten we een paar dagen tot we gered worden. We praten over hoe het kan dat we nu met onze toren in een bos zitten, maar geen enkele mogelijke oplossing klinkt als een logische verklaring. We weten het niet.

Normaal gesproken komt er een helikopter, als we problemen hebben. Er komt er zelfs elke drie dagen eentje om eten te brengen en dvd’s (Netflix heeft het hier nooit gedaan: geen fatsoenlijk internet). Maar er komt geen helikopter en al snel realiseren we ons dat die nooit meer zal komen, niet in deze wereld. We zien namelijk ook geen vliegtuigen overvliegen, niet meer het lichtje van het internationale ruimtestation boven ons hoofd.

We eten eerst alle vis en vlees uit de vriezers op en daarna eten we de koelkasten leeg. Nu hebben we nog meel voor pannenkoeken en heel veel blikken met allerlei soorten bonen. Het vult. We kijken steeds vaker naar beneden. De Polen vertellen wat er allemaal aan eetbaars in het bos te vinden is. Ook ik wil wel op avontuur uit in het eikenwoud. Ik ben altijd al een boskind geweest, van mijn vierde tot mijn veertiende ging ik elk weekend op pad met mijn oudere broers, het bos en de moerassen in aan het eind van onze wijk om avonturen te beleven en om te vissen, fikkie te stoken en boomhutten te maken.

Twintig mannen op een boorplatform draaien hun hand er niet voor om: een ladder maken die tachtig meter lang is. Kabels hebben we genoeg, en hoewel de lasapparaten het niet doen, weten we met twee lange staalkabels, bouten en moeren en haken, een ijzersterke ladder te maken. Ik ga er als eerst langs naar beneden, vrijwillig. Het bos ziet er niet gevaarlijker uit dan de bossen die ik uit mijn jeugd ken, ook al zijn er duidelijk veel meer dieren en zijn de bomen hoger, krommer, schever, vaker half omgevallen en leunend tegen andere bomen aan. Het is een wild bos, een oerwoud, waar nog nooit een mens lijkt te zijn geweest.

De ladder zwiept heen en weer terwijl ik naar beneden klauter. Ik zeker me steeds aan de staalkabels. Dat ik naar beneden durf te klimmen, betekent niet dat ik dom ben. Twee stapjes, haak 1 losmaken en verplaatsen, twee stapjes, haak 2 losmaken en verplaatsen. Het duurt even voordat ik beneden ben, met een brandbijl op mijn rug en een hamer en  klinknagels, bouten, een stuk kabel en moeren in een tas die aan mijn middel hangt. Ik kijk om me heen als mijn schoenen de vaste grond raken. Het bos lijkt terug te kijken, nieuwsgierig naar wat voor soort wezen er nu aan een wiebelende stalen ladder naar beneden komt. Maar ik zie niets waar ik me zorgen over zou hoeven maken en ik maak de ladder stevig vast aan een boom. Op de een of andere manier voel ik me er niet prettig over om spijkers in de boom te slaan, dus ik sla gewoon de kabel om de boom en maak daar de ladder aan vast.

Al snel zijn de Polen beneden, die vrolijk lachend het bos in lopen om paddenstoelen en planten te verzamelen. Andere mannen volgen, tot iedereen beneden is, inclusief Chef, die direct een paar pannen en een rooster meeneemt.

We maken een kamp. De discussies over waar we zijn en hoe we hier komen, laaien af en toe op, maar we praten nu steeds vaker over wie we graag zouden willen zien en welke dingen we missen, en wat we missen. En ik merk tot mijn schrik dat ik mijn hond Schorrie méér mis dan mijn vriendin.

We eten pannenkoeken omdat de Polen eieren hebben gevonden, de helft opgebakken met paddenstoelen en de andere helft bestrooid met het laatste beetje suiker. We drinken water uit een beekje, dat ik eerst voor de zekerheid heb gekookt, maar het zag er zo helder en schoon uit dat het als overbodige moeite voelde.

We praten niet meer, in de avond, niet meer over hoe het kan dat we hier nu zitten, niet meer over wie we missen, niet over wat we gaan doen. We zitten zwijgend rond het kampvuur en drinken de laatste restjes sterke drank. Morgen gaan we weg, in de richting van waar we ooit woonden, waar de vaste land was. De Polen, Sven uit Antwerpen, André en ik gaan naar het Oosten, de Engelsen en Ieren gaan naar het Westen.

Van de mannen die naar het Westen gingen, kwam ik alleen Chef nog een keer tegen, jaren later. Hij werkte als kok in een soort geïmproviseerde herberg in de vervallen stad waar de Spiegelrijn uit het Engelse meer stroomt. Ik had drie dagen verlof uit het Amsterdamse leger, waar ik een van de verkenners was. Chef en ik wisten nog steeds niet waarom onze Boortoren ineens in het bos stond, ook al hadden we het de eerste maanden aan iedereen gevraagd die we spraken, hij aan de vluchtelingen rondom het Engelse meer en ik aan iedereen in de omgekeerde steden in Holland waar ik maanden rondzwierf tot ik Schorrie (en mijn toenmalige vriendin) terug vond. Niemand wist waarom de wereld ineens was omgekeerd. En nu maakte het ook niet meer uit: we hadden allebei een nieuw leven gevonden waar we voldoening uit haalden. Hij met zijn baan als kok en ik samen met Schorrie, die heel goed bleek te zijn in het speuren naar vreemde en gevaarlijke wezens.

Chef maakte pannenkoeken voor mij die avond. Eentje met paddenstoelen en eentje met suiker. En daarmee hadden we er genoeg over gezegd.

Geplaatst op Geef een reactie

De Vieze Man van het Jagersveld

Hij heeft een opengesneden wit broodje in zijn ene hand en een briefje van tien gulden in zijn andere. Wij zijn acht jaar, behalve Barry, die is al negen. Tien gulden is een heleboel snoep.

‘Ik durf te wedden,’ zegt de man, ‘ik durf te wedden dat ik dit broodje opeet, wat jullie er ook mee doen. Hoe vies ook.’

We kijken elkaar aan. Dit is dus de vieze man waar de oudere jongens over verteld hebben.

 

‘Durven jullie niet hè,’ zegt de man, hoopvol.

‘Dus als we het broodje heel vies maken,’ zegt Barry, ‘en u eet het niet op, dan krijgen wij tien gulden?’

‘Precies,’ zegt de man.

We kijken elkaar aan. Dan steek ik mijn hand uit, om het broodje aan te pakken.

‘Wat we er ook mee doen?’ vraag ik. Hij knikt.

 

Ik doe mijn best om een flinke pulk uit mijn neus te halen. Niet zo’n grote als vanochtend, helaas. Ik smeer de groene kledder in het broodje. Dan geef ik het broodje aan Barry. Hij grijnst, draait zich om. Zijn rits gaat open. Ik kijk ondertussen naar de vieze man. Hij ziet er wel normaal uit. Een beetje zenuwachtig alleen.

 

‘Heb je het gehoord?’ vraagt Barry. We zitten al dertig jaar in hetzelfde voetbalteam. We kleden ons om in de kleedkamer voor de training.

‘Wat?’ vraag ik.

‘Ze hebben de vieze man opgepakt.’

‘Wat?’ zeg ik, ‘de vieze man van het Jagersveld?’

Barry knikt.

‘Weet je nog wat we met dat broodje hebben gedaan?’

Ik lach en walg tegelijkertijd.

‘Ja gatver, Dat hij het op at, echt niet normaal.’

 

En ik hoop maar dat dat alles was, wat de vieze man de afgelopen tientallen jaren heeft gedaan: vieze broodjes opeten van kleine kinderen.

Geplaatst op Geef een reactie

Heb ik al gezegd

Mijn dochter van bijna drie pakt het kleine roze boekje beet, slaat het open.

‘Ik ga voorlezen,’ verklaart ze.

‘Tjadabadaba da, padiepadie en toen moest de baby op de commode. Maar hij wilde niet!’

Ze laat me een bladzijde omslaan (‘Nee, de andere kant’) en dan vertelt ze hetzelfde verhaaltje.

‘Tjadadadie badiebadie en de baby moest op de commode. Maar hij wilde niet!’

En dan vertelt ze hetzelfde verhaal nog een keer. En nog een keer. En nog een keer en nog een keer en nog een keer. En nog een keer … en nog…

‘Tjadadadie badiebadie en de baby moest op de commode. Maar hij wilde niet!’

‘Tjadiedadie padiebabie en de baby moest op de commode.’

 

Dan zegt ze even niks, ze draait de pagina om, kijkt er naar. Ik wil helpen.

‘Maar hij wilde niet!’ zeg ik enthousiast.

Ze klapt haar boekje dicht.

‘Papa!’ zegt ze streng. ‘Dat heb heb ik net al gezegd.’

‘Sorry,’ zeg ik. Maar gelukkig mag ik snel weer een pagina omslaan.

Geplaatst op Geef een reactie

Snik

Als ik terug kom in het lokaal van groep 5b, zie ik dat twee meisjes huilen: hoofd in hun handen, tranen over de wangen. Ik loop op ze af, ga op mijn hurken naast ze zitten.

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik aan het ene meisje.

‘Ze heeft…, ze is…, met haar stoel…, op mijn teen…, gaan zitten en dat doet zo’n pijhijn,’ jammert ze.

‘Wat vervelend voor je!’ zeg ik tegen haar, en dan kijk ik naar het andere snikkende meisje. ‘En waarom moet jij huilen?’

‘Ik vind het zo verdrietig…, dat zij zo veel pijn…, heeft,’ zegt het andere meisje.

‘Uhm,’ zeg ik, ‘fijn dat jullie zulke goede vrienden zijn.’

Ik sta direct op en loop weer terug naar het bureau. Ik kan niets voor ze betekenen. Maar ze hebben me ook niet nodig.

Geplaatst op Geef een reactie

Snik

Als ik terug kom in het lokaal van groep 5b, zie ik dat twee meisjes huilen: hoofd in hun handen, tranen over de wangen. Ik loop op ze af, ga op mijn hurken naast ze zitten.

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik aan het ene meisje.

‘Ze heeft…, ze is…, met haar stoel…, op mijn teen…, gaan staan en dat doet zo’n pijhijn,’ jammert ze.

‘Wat vervelend voor je!’ zeg ik tegen haar, en dan kijk ik naar het andere snikkende meisje. ‘En waarom moet jij huilen?’

‘Ik vind het zo verdrietig…, dat zij zo veel pijn…, heeft,’ zegt het andere meisje.

‘Uhm,’ zeg ik, ‘fijn dat jullie zulke goede vrienden zijn.’

Ik sta direct op en loop weer terug naar het bureau. Ik kan niets voor ze betekenen. Maar ze hebben me ook niet nodig.

Geplaatst op Geef een reactie

Gevaarlijke verhalen

‘Er loopt een man over straat,’ zeg ik met dreigende stem, ‘Hij heeft een grote hakbijl over zijn schouder. Gaat hij iemand zijn kop eraf hakken? Een deur kapot slaan van een winkel om dingen te stelen?’

Mijn zoontje van vijf ligt in bed. Hij kijkt me verwachtingsvol aan.

‘Nee!’ zeg ik vrolijk. ‘Hij gaat een boom omkappen die op zijn schuurtje dreigt te vallen.’

‘Er loopt een man over straat met een hamer…’ zeg ik dan. ‘Gaat hij iemand op zijn hoofd meppen? Een autoruit breken omdat hij een slecht humeur heeft?’

Mijn kleine kerel is zeer benieuwd.

‘Nee!’ zeg ik. ‘Hij gaat een paar spijkers in de muur slaan bij zijn oma, zodat ze schilderijtjes kan ophangen.’

Hij lacht.

‘Nu jij,’ zeg ik.

‘Uhm…’ Hij denkt even na. ‘Er loopt een man over straat met een groot mes! Gaat hij iemand in zijn hoofd steken? Gaat hij iemand… (hij pauzeert even voor het effect) zijn arm er af hakken?’

Ik wil hem nu al beetpakken en knuffelen.

‘Nee!’ Hij zegt het triomfantelijk. ‘Hij gaat een komkommer snijden!’

Ik ben apetrots. Mijn kleine verhalenverteller krijgt een hele lange knuffel en drie dikke zoenen en dan kruipt hij onder zijn dekbed. En hij heeft wel een enge droom die nacht waardoor hij bij ons in bed kruipt, maar die gaat over de Goliath spin, de grootste spin ter wereld, waar ik hem eerder die dag een foto van had laten zien.

#Roalddahlparenting

Geplaatst op Geef een reactie

Lekker

‘Zo!’ zegt mijn zoontje. ‘Die heeft lekkere tieten!’

Hij staat in het sprookjesbos van de Efteling voor het beeld van de kleine zeemeermin.

Mijn vriendin kijkt me aan.

‘Typisch zijn vader.’

Ik denk aan het aantal keer dat ik ‘lekkere tieten’ heb gezegd, terwijl ik keek naar een vrouw. Nul keer, alles bij elkaar opgeteld. En ineens vraag ik me af wie dan wèl de vader is, van die kleine man.