Geplaatst op Geef een reactie

Kapot

Samen met mama ga ik flessen wegbrengen. Ik vind dat leuk, ik mag de flessen in de bak gooien en dan hoor ik hoe ze kapot vallen. Pets! Pats! Thuis had ik ook een keer een fles laten vallen in de keuken en dat vond ik ook leuk klinken maar mama vond het niet leuk en daarom neemt ze me nu mee en mag ik het doen.

We komen Miesje en haar mama tegen. Miesje zit bij mij in de klas en ik vind haar héél lief.  De mama van Miesje kijkt boos naar me.

‘Jouw zoon heeft mijn dochter gebeten!’

Miesje heeft een grote pleister op haar wang, maar dat wist ik al, dat had de juf gedaan, die pleister.

Mijn mama zegt héél vaak sorry en zegt tegen mij dat ik stout heb gedaan, en ik zeg ook sorry want dat vindt mama fijn. Ze trekt me dan mee en dat doet een beetje zeer aan mijn arm.

Bij de glasbak vraagt ze waarom ik het heb gedaan, waarom ik Miesje heb gebeten. Dan zeg ik: ‘Omdat ik haar héél lief vind!’ en dan moet mama lachen en zegt ze: ‘Oh je probeerde haar een kusje te geven. Wat schattig! Voortaan alleen je lippen gebruiken lieverd.’ En dan geeft mama mij een kusje en zegt ze: ‘Zo moet je iemand een kusje geven!’

Mama was toen weer blij.

En daarom vertelde ik maar niet dat ik wéét hoe ik kusjes geef, en dat ik expres Miesje beet, om te weten hoe dat is en om haar bloed te proeven en haar bloed is heel warm en zacht en zoet.

 

Ik ben in dezelfde stad gaan studeren als Miesje, die zich nu Mies noemt, en ik weet waar ze woont en hoe ze van haar werk in het café naar huis fietst. Ik weet wat het rustige stukje is waar ik haar kan tegenhouden, waar ik met haar kan praten, waar ik haar kan vragen of ik haar nog eens mag bijten en ik weet dat ze nee gaat zeggen maar ik ben sterker dan zij en ik heb een touw en een doek voor over haar mond en als ze in mijn busje ligt ziet niemand haar en kan ik haar meenemen naar het schuurtje achter mijn huis. En dan zal ik haar nog eens proeven, haar warme, zachte, zoete bloed drinken en dan zo lang en veel als ik wil.

Geplaatst op Geef een reactie

Oma Komt

Mijn zoontje was twee jaar oud toen hij het voor de eerste keer op die manier zei.

‘Oma kom,’ zei hij. ‘inoggen.’ Waarmee hij de ochtend bedoelde. Ik lachte en zei dat oma pas in het weekend zou komen, en dat ze hem dan mee ging nemen naar opa, die in een verzorgingstehuis zat. Maar hij bleef er bij. ‘Oma kom,’ zei hij. ‘Inoggen.’

Ik lachte en aaide hem over zijn bol.

‘Dat zou gezellig zijn, hé,’ zei ik tegen hem.

Oma kwam, die ochtend. Ze was toevallig in de buurt, zei ze.

 

Toen hij drie was, zei hij het nog een keer, weer heel stellig.

‘Oma kom,’ zei hij, ‘vemiddag.’

En verdomd als het niet waar was, toen ik in de middag boven de was aan het vouwen was, hoorde ik de deur beneden open gaan. Daar was mijn moeder, precies zoals die kleine het had gezegd. Ik vroeg aan haar of ze het hem verteld had, dat ze zou komen, en ze keek me alleen maar verbaasd aan. ‘Hoe dan?’ vroeg ze. ‘Hij heeft toch geen whatsapp ofzo?’

Vanaf die dag vroeg ik regelmatig aan hem of ‘oma vandaag zou komen’ maar hij zei altijd ‘nee hoor, vandaag niet’

 

Hij was bijna vijf toen hij het weer zei, aan het ontbijt.

‘Oma komt. Vanavond.’

Ik geloofde hem meteen, kocht in de supermarkt een lekker flesje port en slagroomsoesjes waarmee ik mijn moeder blij verraste. Ik vertelde niet aan haar hoe ik het wist, ze zou me toch niet geloven.

 

Oma is nu al twee jaar dood. Elke dag denk ik aan haar, gewoon, omdat ik van haar hou en omdat ik haar mis, maar ook omdat er een groot, geschilderd portret van haar aan de muur hangt. Dat had ze laten maken een jaar voordat ze overleed, aan de hand van een foto van toen ze in de vijftig was. Ze keek streng de kamer in vanaf het doek en ik elke keer als ik in de woonkamer een beetje aan het ontspannen was, voelde ik me schuldig. Ik zette het schilderij daarom drie dagen geleden op zolder neer, en hing er zelfs een oud laken overheen.

‘Oma komt,’ zei mijn zoontje gisteren in de ochtend. ‘Vannacht.’

Ik schrok, vroeg wat hij er mee bedoelde, maar hij haalde zijn schouders op en zei alleen maar nog een keer: ‘Oma komt, vannacht.’

Maar goed, oma is dood, dus ze kan niet meer komen, dacht ik.

Vannacht werd ik wakker van gebons op de keukenramen, van gekras en gekrabbel op de muren. Er werd gerammeld aan de deurklink van de voordeur, iemand, iets probeerde naar binnen te komen. Ik bleef bibberend in mijn bed liggen, klaarwakker, de hele nacht, en, daar ben ik heel eerlijk over, ik heb de dekens over mijn hoofd getrokken.

In de ochtend ben ik buiten gaan kijken. Aarde op de tegels in de tuin, vieze vlekken op de ramen, de deurklink en de stoep. Ik heb alles goed schoongemaakt.

 

Daarna heb ik oma weer opgehangen in de woonkamer. En misschien vergis ik me, maar ze lijkt nu ineens heel tevreden te kijken.