Geplaatst op Geef een reactie

Op de top

Ik zag een man een steile brug opfietsen, zijn kind veilig in het stoeltje op de stang, tussen de grote armen van zijn vader. De vader had al zijn kracht en de aanmoedigende kreten van zijn kleine nodig om de brug op te komen.

Op de top stonden ze stil, vader hijgde uit, kind keek trots juichend naar de wereld, armen in triomf geheven. Toen glimlachte de man en ging weer op de pedalen staan.

 

Geplaatst op Geef een reactie

Aan de pols

‘Wat heb jij nou gedaan?’ vraag ik. Ik wijs naar het verband om de pols van de man die de lekkage in mijn badkamer aan het repareren is. Hij lacht schaapachtig.

‘Ik heb mijn pols doorgesneden. Met een stanleymes.’ Hij doet voor met zijn vinger; een korte snelle lijn over het verband. Ik schrik.

‘Ik was tapijt aan het leggen, bij kennissen van mijn ouders,’ zegt hij, ‘Samen met een maat van me. Bij de verwarming zat zo’n lastig stukkie, je weet wel, moet je een bocht maken in het tapijt, komt die maat van me binnen, vraagt of ik nog koffie wil. Schiet ik zo uit.’

‘Wow,’ zeg ik. ‘En toen?’

‘Ik merkte niks, deed helemaal geen pijn ofzo,’ zegt hij, ‘maar hij werd zo bleek als, zo bleek als deze,’ hij wijst naar een badkamertegel, ‘en hij wees naar mijn arm. Zag ik het bloed er zo ‘floemp floemp’ uit spuiten! Dus ik zeg tegen hem, haal jij even een handdoek, want anders zit dadelijk heel het tapijt onder. Vond hij niet zo belangrijk. Gelukkig. Afijn, snel met de ambulance naar het ziekenhuis, hebben ze de boel dichtgenaaid, pezen hersteld enzo. Zijn ze zes uur mee bezig geweest.’

‘Heftig,’ zeg ik. Hij kijkt naar zijn pols.

‘Ik kan er nog steeds niet alles mee. Kijk, deze en deze vinger,’ hij beweegt zijn wijs- en ringvinger, ‘krijg ik niet meer zo ver.’

‘Maar je leeft nog. Als je daar in je eentje had gewerkt…”

Hij knikt, kijkt van zijn vingers naar zijn pols.

‘Daar staat de naam van mijn ex. Op mijn pols, waar ik snee. Deed teringzeer toen ze dat erop zetten. Maakte ik nog een grap van: niet uitschieten hoor, anders raak je mijn ader en bloed ik dood om een meisje.’ Hij lacht wrang.

‘Weet je wat nou het stomste was? Omdat ze nèt die week bij me weg was gegaan, dachten sommige mensen dat ik mezelf had..! Jeweetwel.’

‘Nou ja!’ zeg ik.

‘Ja, inderdaad. Alsof ik mezelf van kant zou maken voor een meisje! Gekke mensen…’

Hoofdschuddend buigt hij zich weer over zijn werk. Hij tikt met een hamer en een beitel een paar tegels weg. Ik kijk mee.

‘Doe je voorzichtig? Anders moet ik dadelijk al je bloed opdweilen,’ zeg ik.

Hij lacht een beetje en werkt dan rustig verder.

Geplaatst op Geef een reactie

Laatste Woorden

Ruud is natuurlijk een rare naam voor een neger, zelfs voor een halfneger. Vind ik dan, tenminste, en ik mag het zeggen, want ik ben ook een soort neger. Kwart dan, maar bij mij zie je het niet zo goed. Een Marokkaan of een Turk, zo zie ik eruit, iets Middellandse zee-igs.

Ruud is ook nog een nep-neger, bruin van buiten, hartstikke wit van binnen. Zijn vader is wel een echte, een woestijngids uit Ouagadougou, maar zijn moeder is zo Hollands als kaas en tulpen, en zij voedde hem op. Geen kruimeltje Afrikaanse cultuur in die man, ik zweer het je. Hij spreekt accentloos Nederlands, nou ja accentloos, hij komt natuurlijk net als ik uit Grollo, dus een beetje Twents is altijd wel aan zijn stem blijven hangen. Maar hij is een kaaskop van binnen, en zo wil hij ook worden behandeld. Maar als er iemand aan hem vraagt waar hij vandaan komt, nou, berg je dan maar, witheet wordt hij dan. Ik heb hem een paar keer weg moeten halen bij volstrekt onschuldige mensen die alleen maar interesse in hem toonden, en die hij dan aan het uitmaken was voor racist. Niet dat hij dat bij iedereen deed, nee, bij meisjes, leuke meisjes, liefst jonge leuke meisjes, dan was hij altijd ineens van ‘mijn vader was woestijngids, echte liefde met mijn moeder, blabla, romantiek, geen verblijfsvergunning want zo ging dat vroeger, boehoe zonder vader opgegroeid, heb het heel zwaar gehad, neuken?’ En dat werkte nog ook!

Oh ja, oh ja, dat vond ik zo hypocriet, als hij ergens kon solliciteren waar gevraagd werd naar iemand met een ‘gemengd etnische achtergrond’ stond meneer meteen vooraan met zijn cv’tje en sollicitatiebrief met ‘ik ben een multiflauweculti ‘. En die banen kreeg hij ook nog, mocht hij beleid gaan uitstippelen voor Turken en Marokkanen en Surinamers, terwijl hij daar evenveel verstand van had als van kernfusie. Viel hij niet eens door de mand, want Ruud lulde altijd alles recht.

Maar goed. Daarom haat ik hem niet. En ik ga snel dood, de kanker vreet mijn darmen weg, dus heel veel maakt het niet uit. Je eigen begrafenis regelen en hopen dat je alles op tijd georganiseerd krijgt, maakt alles relatief, weet je. Maar dat haten, dat zit diep. Ik haat hem omdat hij met de liefde van mijn leven getrouwd is. Nee wacht, dat zeg ik verkeerd. Dat zou ik hem nog kunnen vergeven. Echte liefde, daar had ik mee kunnen leven. Mezelf wegcijferen voor de liefde van mijn beste vriend, want dat was Ruud vroeger, en de liefde van mijn leven, Emma, dat had ik wel voor elkaar gekregen. Kijken naar hoe mensen een echt verbond hebben, diep als de oceaan, stralend als de zon, dat verdoofd de pijn van binnen tot het sterft en alleen nog maar een schaduw op je ziel achterlaat. Maar het was geen echte liefde. Niet van zijn kant in ieder geval.

Ze was de mooiste van de stad, iedereen wilde haar hebben, en daarom wilde hij haar ook. En hij heeft haar gekregen, want hij was de charmantste. Ik kreeg het glimmende restje; vriendschap, het surrogaat broer-zijn. Ze heeft veel van me gehouden, zegt ze in ieder geval, maar een knuffel krijgen als je een kus wilt, blijft bitter. Ik mocht de schouder zijn. De man waarbij ze uithuilde als Ruud weer eens vreemd was gegaan. En dat deed hij. Zij kwam soms zelf achter, of omdat ik het haar vertelde in de hoop dat ze bij hem weg zou gaan. Maar ze ging nooit bij hem weg.

Ze vergaf het hem steeds, na ruzies en verdriet. Op een dag vertelde ik het haar niet eens meer, als ik weer van vrienden had gehoord dat Ruud met een of ander chickie had liggen ketsen in een hotelletje. Ik vertelde het haar niet, want ze werd er alleen maar verdrietig van, en niet boos. Nooit begrepen waarom ze het niet om kon zetten in woede, dat verdriet. Ik heb daar nooit moeite mee, tranen en woede zitten bij mij op dezelfde bank en houden elkaars stevig vast.

Daar ben ik ook beroemd mee geworden, trouwens, met mijn gespeelde emoties. Mooi dat ik laatst nog eens geïnterviewd werd op tv. ‘Het laatste gesprek’, zo heet dat programma. Soort afscheidsshow voor de beroemdheden die weten wanneer ze de pijp uitgaan. Kreeg ik mooi anderhalf uur aandacht, met allemaal opnames van toneelstukken waarin ik gespeeld heb, en mijn eerste films, god was ik toen nog genant slecht. En van mijn successen natuurlijk, maar daar hoef ik niets over te zeggen.

Ineens, tijdens dat interview, zag ik het voor me. Wraak voor mij, en misschien redding voor Emma. Ik had het altijd verkeerd aangepakt. Haar proberen te overtuigen dat hij een zak was, werkte niet. Nee, Ruud, hém moest ik pakken. En de vraag die ik er voor nodig had, kwam. Natuurlijk komt de vraag: ‘heb je ergens spijt van’ langs in een programma over het naderende definitieve einde. En ik had mijn antwoord klaar.

‘Van een ding,’ zei ik tegen die glijer van een interviewer.

‘Eén ding. Ik heb nooit aan mijn kinderen verteld dat ik hun vader ben.’

Glijer verbluft natuurlijk, want niemand had dit verhaal ooit nog gehoord. Ik ook niet, want ik had het ter plekke verzonnen.

‘Enorme spijt. Maar ik kon niet gaan wroeten in een goed huwelijk. Een prachtig huwelijk, mag ik wel zeggen. Maar een huwelijk met één gebrek, de man kon geen kinderen krijgen. Hij wist het niet, maar zijn vrouw wel, want die was getest en alles. Zij heeft mij toen gevraagd om haar zwanger te maken, omdat ik op haar man lijk. En na lang nadenken wilde ik dat wel. Nooit tegen hem gezegd natuurlijk, hij was juist zo gelukkig dat hij eindelijk wel zijn vrouw zwanger had gekregen. Nooit over gesproken, met niemand. Voor hun geluk.’

En natuurlijk stelde die glibberaal de vraag ik nog nodig had.

‘En waarom zeg je het nu dan wel?’

‘Nou,’ zei ik, ‘nu ik mijn einde voel naderen, wil ik niet meer liegen. En mijn kinderen hebben recht op de totale erfenis. Alles gaat naar hun, het landhuis, de auto’s, al mijn aandelen. En de boot moeten ze maar delen.’

En toen lachte ik. Raar dat een lach dingen zo echt kan maken, zo echt dat niemand er meer aan durft te twijfelen. Hij pikte het, die glijer. Iedereen pikte het. Het is ook een mooi verhaal, en mensen willen graag in mooie verhalen geloven, zeker als ze pijnlijk zijn. Oh ja, ik heb daarna gezegd dat ik niet bekend kon maken wie mijn kinderen zijn, maar dat ze dat wel te horen krijgen als ik in mijn keramieken vaasje zit.

De dag na de interviewopnames ben ik gelijk mijn testament gaan veranderen, zodat die twee jongens van Ruud en Emma ook echt alles krijgen. Ben benieuwd of ze een DNA-test gaan aanvragen, die knullen, of dat ze het zo ook wel geloven. Ik gok erop dat ze geen onderzoek doen en gewoon de buit binnenhalen. En dan is Ruud stuk. Want wat kan hij dan nog doen? DNA-test aanvragen? Dat willen die jongens niet, want dan krijgen zij niets van de erfenis. Emma zal het natuurlijk ontkennen, want die is zo eerlijk als goud. En Ruud gelooft haar niet, want als je heel je leven hebt gelogen, durf je niemand meer te vertrouwen. Hopelijk gaat hij bij haar weg. Nog fijner als zij bij hem weg gaat, als hij er moeilijk over blijft doen. Zou goed voor haar zelfvertrouwen zijn. Zou heel fijn zijn. Ik gun haar nog wel een mooie, wat zal het zijn? Hoe oud worden vrouwen tegenwoordig? Tachtig? Ik gun haar nog wel een mooie dertig, veertig jaar. En misschien krijgt ze nog wel een fatsoenlijke vent. Zou me niets verbazen. Ze ziet er nog steeds fantastisch uit.

Geplaatst op Geef een reactie

Gesloten

Twee muizige dertigers, man en vrouw, staan tegenover elkaar in de sneltram. Ze kijken elkaar aan, zeggen niets. Hij steekt zijn arm uit, strekt zijn vingers om haar elleboog aan te raken. Zij trekt bruusk haar arm terug, ver, ver weg, alsof de aanraking pijn zou doen.

Later zie ik ze weer, op het station. Ze lopen naast elkaar over het perron. Hij houdt zijn open hand achter de hare zodat hij deze bijna kan pakken, bijna aan kan raken. Zij loopt in dezelfde pas naast hem, haar hand vlak bij de zijne, maar neemt de uitnodiging niet aan. Haar hand blijft gesloten.

Geplaatst op Geef een reactie

Onafgewezen

Ik wil er niet over praten. Ik wil er niet over schrijven. En ik wil absoluut niet dat andere mensen dit te weten komen.

Gisteren liet ik het weer gebeuren. Ik was fijn aan het dansen op muziek die bijna als drum & bass voelde toen een meisje zich omdraaide. Ze was me al opgevallen, een brede glimlach, gracieuze motoriek, leuk gekleed. Ze keek naar me, lachte zelfs, bleef even kijken tot ze mij nerveus terug zag lachen. Toen draaide ze zich weer naar haar vriendinnen, danste verder, maar ik voelde dat ze met haar rug mij in de gaten bleef houden. Koud zweet stond op mijn gezicht en mijn handen, mijn voeten tintelden van de spanning. Praten met haar, dat moest ik.

Dat willen meisjes graag, heb ik vernomen van vriendinnen. Die hebben me meerdere keren met veel geduld proberen uit te leggen dat, anders dan ik denk, meisjes het helemaal niet erg vinden om door mij aangesproken te worden in een dansgelegenheid. Sterker nog, als ze signalen geven zoals aankijken en vrolijk glimlachen, moet ik dat beschouwen als een expliciete uitnodiging.

Het leuke meisje draait zich eventjes om, lacht weer naar me. Ik glimlach, maar van binnen brand ik. Een lange jongen met een gestreept overhemd loopt naar haar toe, praat met haar, maar ze poeiert hem af. Weer kijkt ze naar me.

Ik zeg tegen mijn vriendinnen dat ik niet weet wat ik zeggen moet. Ze stellen me gerust, als zij een jongen leuk vinden, maakt het niet uit wat voor onzin hij op zo’n moment uitkraamt. Later wel natuurlijk, maar dan niet. Misschien wil ze helemaal niet met jongens praten, hou ik ze voor, misschien wil ze gewoon dansen met haar vriendinnen. Verontwaardigd over mijn naïviteit schudden ze hun hoofd. Denk je nou echt dat we ons uren lang, met veel zorg en aandacht, aankleden en optutten om alleen maar een beetje te gaan dansen?

Het is een kwestie van durf, en dat heb ik niet, niet hier, niet in deze situatie. Kijkend naar haar rug vreet het me op dat ik weet dat ik weg ga zonder een telefoonnummer, zonder een gesprek, zonder een afwijzing zelfs.

Als ik de danshal verlaat, zie ik haar staan bij de ingang, met haar vriendinnen en een paar jongens. Ze praten vrolijk. Ik loop weg.

Geplaatst op Geef een reactie

De stilte na het kussen

Een verliefd stel stapt in, gaat tegenover mij zitten. Ze hebben elkaar blijkbaar lang niet gezien, kussen, smakken, kleffen, bevoelen elkaar, kreunen zachtjes van genot. Ik til mijn krant hoger op, maar het helpt niet. Het geluid lijkt zelfs helderder, duidelijker te worden door de afwezigheid van beeld.

Mijn krant is uit, en hem zinloos voor mijn gezicht houden doe ik niet. Ik kijk uit het raam, probeer niet te focussen op het spiegelbeeld van het kleffe stel. Dan merk ik dat ze, juist als ze even niet kussen, als ze een adempauze nemen tussen het zoenen en het vasthouden en het kreunen door, als ze alleen maar stil naast elkaar zitten, niet eens naar elkaar kijken, juist dan stralen ze de grootste hoeveelheid verliefdheid uit.

Geplaatst op Geef een reactie

Boef

Hij wijst naar de sloot naast het kronkelige, nauwelijks verharde plattelandsweggetje.
‘Daar kwamen we met de auto in terecht, ondersteboven.’ Zijn accent is laag, plakkerig, alsof het vast zit aan de vette Friese klei.
‘We waren een beetje aan het scheuren, ‘s nacht, en toen slipte ik daar,’ weer wijst hij, ‘en sloegen we over de kop. Hier kwamen we tot stilstand.’
Dan grijnst hij breed.
‘En weet je wat mijn vriendin toen zei? Toen we ondersteboven in de sloot lagen en steeds dieper wegzakten? Ze wees naar de voorruit en zei; ‘Heej! Een kikker!’
We lachen.
‘Later is ze nog terug gezwommen naar de auto om de boodschappen uit de kofferbak te halen,’ zegt hij, en hij kijkt trots.
We zien haar pas een paar uur later voor het eerst, als ze terugkomt van een voetbalwedstrijd. Ze is klein en charmant, maar we begrijpen allemaal waarom hij haar ‘Boef’ noemt.

Geplaatst op Geef een reactie

Huilbaby

Huilbaby

Geplaatst op Geef een reactie

Genant moment

Ik stond er, op de elektriciteitstoren. Het was een flink stuk, van de kant naar dit stalen bouwwerk in het IJ. Ik was achter twee jongens van een jaar of twintig en een paar kleine meisjes van een jaar of tien gezwommen, waarbij ik niet alleen werd ingehaald door de jongens, maar ook door de meisjes. Ik moest maar weer gaan zwemmen.

‘Oe, wat hoog!’ zegt het meisje met de paardenstaart voor me. Ze kijkt naar beneden, knijpt dan haar neus dicht en springt. Nu is het mijn beurt. Ik loop naar voren, klim over het hek en zie daar de jongens in het water dobberen die daarnet met veel gratie op de reling waren gaan staan en voorwaarts het diepen in doken. De tweede had zelfs een salto gemaakt. Ik ging niet op de reling staan, ik ging staan op de rand aan de andere kant, en keek naar beneden. Oh ja, even vergeten, ik heb hoogtevrees. Het volle besef ervan slaat in mijn gezicht, ik raak mijn adem kwijt, tril als een rietje. Zeker tien meter diep, dat moet wel. Nog hoger dan de hoge duikplank.

Het meisje achter me tikt me aan.

‘Gaat u nog springen meneer?’ Ze heeft een badpak aan van Winny the Pooh. Een Winnie the Pooh meisje kan niet wachten tot ze kan springen van deze zelfmoordtoren, en ik klem me zo stevig vast aan de reling dat mijn knokkels wit worden.

‘Springen man! Je houdt de boel op!’ roepen de knullen van beneden. Ik hou me nog steeds stevig vast, maar ga steeds schuiner staan, alsof het springen makkelijker wordt. Het meisje klimt op de reling, duwt me aan de kant en springt gillend naar beneden. Als ik haar zie gaan, raak ik bijna buiten adem van angst. Ik klim terug, ga in een hoekje zitten met mijn rug tegen de stalen constructie. Als snel ben ik weer tot adem gekomen. Even probeer ik het weer, kijk ik over de rand, maar als ik de diepte zie loop ik terug, trap af, laat me rustig het water in zakken. De meisjes klimmen langs me naar boven.

‘Durft u niet?’ vraagt het meisje.

Ik knik. Ze kijkt begrijpend.

‘Dat had ik vroeger ook, toen ik klein was.’ Ze klimt omhoog.

Als ik weg zwem hoor ik de meisjes vrolijk gillen en in het water plonzen.

Geplaatst op Geef een reactie

De Weddenschap

Hoe ik je moeder ontmoette? Dat is een beetje een gek verhaal. Ik was verliefd, op een andere vrouw, een meisje dat een paar maanden met me speelde en me toen dumpte. Dat maakte me zo verdrietig dat ik nergens zin meer in had, niet meer in school, niet meer in werk, niet meer in leuke dingen doen met mijn vrienden. Zij pikten dat niet, dat ik niets meer wilde, ze kwamen me elke week thuis ophalen, en namen me mee de stad in om leuke dingen te doen. Het hielp alleen niets, of we nu gingen poolen of voetballen, bier drinken of naar de film, niets kon me vrolijk maken.

Op een nacht liepen we over de Dam tussen de toeristen. Een van mijn vrienden, oom Leo was dat, duwde me naar een Spaanse toerist die door zijn vriendin op de foto werd gezet, voor het paleis. Leo zegt tegen dat meisje: ‘Take their picture!’, en ze deed het. Ik voelde me wel een beetje stom, en dacht nog dat die jongen boos zou worden, maar hij kon er om lachen. Zijn vriendin bood aan om de foto naar me te mailen, dus Leo gaf haar mijn emailadres.

Leo en ik hebben toen een weddenschap afgesloten. We zouden allebei proberen om bij zoveel mogelijk toeristen op de foto te gaan, en wie de meeste foto’s thuisgestuurd kreeg, in een maand, had gewonnen. En kreeg van de ander een fles whiskey ofzo, dat weet ik niet meer.

Dat was de eerste keer in maanden dat ik ècht plezier had. We renden van toerist naar toerist, klampten oude Amerikanen aan, bezopen Engelsen, Franse studentes, Italiaanse zakenmannen. En iedereen werkte mee! Iedereen vond het grappig, en iedereen beloofde om de foto’s te mailen. Ik heb ze nog op de computer staan, ik zal ze je nog wel laten zien. Om een uur of zes had ik er geen zin meer in. Toen kwam oom Leo ineens aanzetten met twee mooie Vlaamse meisjes, die nog niet in hun hotel konden. We hebben twee foto’s gemaakt, zijn met zijn vieren gaan ontbijten, naar het van Gogh geweest, hebben de hele tijd leuke gesprekken gevoerd, en toen… niets. De meisjes gingen naar hun hotel, wij werden naar huis gestuurd. Ik heb daarna nog veel aan haar gedacht, maar durfde niet verliefd te worden.

Pas na anderhalve maand, toen ik de weddenschap verloren had, kreeg ik onze foto binnen. Ze schreef, ja, je moeder, ze schreef dat ze de ochtend met mij niet kon vergeten. We zijn gaan mailen, bellen en op een dag kwam ze weer naar Amsterdam, voor een congres. Ik heb haar opgehaald van het station, heb haar niet naar het hotel gebracht maar naar mijn huis, en ze is nooit meer weg gegaan.

Ja, inderdaad, dat is de foto die op de schouw staat, ik met je moeder voor het Paleis. Zie je hoe we naar elkaar kijken? Misschien wisten het toen al.

Geplaatst op Geef een reactie

Grote Boze Vrouw

Een grote vrouw, vijftig jaar, vettig haar, een goedkope slobberbroek en een simpel kunststof jack aan, kijkt naar een zwart jongetje van een jaar of vijf. Een Marokkaans meisje van vier jaar staat naast hem, kijkt net als hij naar het stuurse gezicht van de vrouw. Ik slalom op mijn fiets tussen hekken door, over het voetpad.

Een paar weken geleden heb ik in deze straat een vrouw met dezelfde uitstraling een groep Marokkanen horen uitschelden, schreeuwend en tierend. De jongens scholden terug. Langs het pad zijn hekken met scherpe punten erop, glasscherven op muren, stalen tralies voor of achter ramen. Daklozen drinken goedkope pils, zittend op bankjes, groepen stoer kijkende jongens hangen er rond.

‘Nee,’ zegt de grote boze vrouw, ‘je mag Sammy niet aaien.’

Nu ik dichterbij kom, zie ik de hondenriem in haar hand. Iets verder kwispelt een klein, pluizig hondje zo enthousiast dat zijn lichaam in een soort trilstand staat.

‘Waarom niet?’ vraagt het jongetje. De vrouw is dichter bij hem gekomen, kijkt op hem neer als Goliath op David. Hij kijkt onbevreesd terug, het meisje blijft op veilige afstand.

‘Sammy heeft een bult op zijn rug, en het doet pijn,’ zegt ze.

‘Ooh,’ zegt het jongetje. We kijken alle vier naar het hondje. ‘Maar hoe komt hij daar dan aan?’

‘Nou…’ begint de vrouw haar uitleg.

Dan ben ik te ver weg om meer te kunnen horen, maar dat geeft niet.

Geplaatst op Geef een reactie

Films gemaakt in het kader van het 48 uur Filmproject

Geplaatst op Geef een reactie

Clooney

Yasmina, een tien jarige leerling van me, kijkt van haar beeldscherm naar mij en weer terug. Op het scherm kijkt een jonge George Clooney zwoel de camera in. Weer kijkt ze naar mij, en naar het scherm.

‘Geef maar toe! Jullie zijn dezelfde persoon!’ zegt ze. Ik gloei van trots.

Even later helpt mijn assistente me uit de droom.

‘Ik wilde aan Yasmina laten zien wat ìk nou een knappe man vind,’ zegt ze, ‘en het eerste wat ze zei was: Ieuw, die is lelijk.’

Ik lijk dus op George Clooney volgens dat meisje, en hij is lelijk.

Geplaatst op 1 Reactie

Vertellen

Als ik een verhaal vertel in mijn hoofd, is het geen verhaal.