Geplaatst op Geef een reactie

Wijs

Ik was in dienst bij de Koninklijke Marechaussee, vlak na de oorlog.  Mijn eerste klus was het bewaken van Paleis het Loo. Hele dagen stilstaan, in weer en wind. De commandant posteerde me de eerste dag bij de achterkant van het Paleis het Loo. Hij vertelde me dat ik de dagjesmensen naar de hoofdingang van het paleis, aan de voorkant, moest sturen. Drie dagen lang deed ik dat tot aller tevredenheid, maar aan het eind van de derde dag kwam mijn commandant zelf me ophalen, in een jeep. Ik vroeg wat er was natuurlijk, maar hij wilde niets zeggen. Hij zette een andere marechaussee op mijn post neer, nam me mee naar de kazerne en bracht me naar zijn leidinggevende, die achter zijn bureau op me zat te wachten.’
‘De koningin is zeer tevreden over ons,’ vertelde hij, ‘En zeker over jou.’
Ik had werkelijk geen idee waar hij het over had.

‘Ze voelt zich bijzonder veilig bij het idee dat de achterkant van haar paleis zó goed bewaakt wordt, dat zelfs zij naar de hoofdingang wordt gestuurd. Ze laat doorgeven dat je van haar een paar dagen vrij krijgt als beloning voor je waakzaamheid.’

Verward kijk ik van hem naar het schilderij van koningin Wilhelmina, dat achter zijn bureau hangt, en weer terug. Toen keek ik nog eens naar het schilderij, zag er ineens het oude vrouwtje in dat met haar schildersbenodigdheden, koffer met verf en ezel, uit het bos geschuifeld was, aan het eind van die ochtend. Ik had haar vriendelijk verzocht om naar de hoofdingang te lopen, helemaal om het paleis heen. Er speelde een vreemde glimlach om haar lippen toen ze deed wat ik haar opdroeg,  gehoorzaam sleepte ze ezel en koffer over het modderige pad naar de andere kant. De koningin… ik had Koningin Wilhelmina weggestuurd bij de achterdeur van haar eigen paleis!

Gelukkig was het een wijze vorstin.

Geplaatst op Geef een reactie

De Kampioen

Als begeleider mee op een weekje vakantie voor kinderen die normaal nooit op vakantie kunnen.

Natuurlijk won ik de modeshow. Niet dat de jongens uit mijn tent zo’n mooi ensemble voor me hadden uitgekozen, drie jurken en twee rokjes moest ik aan over mijn warme, lange legerbroek, vier hoeden en een helm kreeg ik op mijn hoofd, twee jasjes werden over mijn schouders gegooid en ik werd gedwongen om mijn voeten in een paar linkerschoenen (maat 32 en 34) te persen. En de kleuren matchten voor geen meter! Maar toch wist ik er iets succesvols van te maken.
Tijdens het wachten op mijn beurt om de catwalk te betreden, brandde de zon onbarmhartig op mijn hoofd, zweet droop tussen de stoffige en stinkende kleren door, mijn tenen werden steeds blauwer en de plastic helm duwde een nieuwe groef in mijn al zo gerimpelde voorhoofd. Reikhalzend keek ik uit naar een kans om mezelf te redden van een zeker lijkend oververhittingsdood. Toen die kans kwam, greep ik hem met beide handen beet.
De rauwe beat die uit de boxen kwam, zorgden ervoor dat mijn voeten als vanzelf de pijnlijk kleine schoenen uitdansten. De strakke en warme jurken zwierelden om me heen in een poging om mij los te laten, hoeden vlogen als vanzelf het publiek in en voordat ik het wist was de modeshow veranderd in een stripact. Hoewel ik mijn lange broek aanhield, was het publiek dolenthousiast, kinderen joelden, begeleiders genoten, en de jury kon niets anders dan mij tot de winnaar van de wedstrijd uitroepen (met de jongens van mijn tent als co-winnaars).
Dat moment was geweldig.

Anderhalve maand later, een buurtcentrum in Oud West. Ik zoek een begeleider van het kamp, vind haar niet. Twee deelnemers van dat kamp, 10 en 11 jaar oud, zijn er wel. Ze verwelkomen me vrolijk als ze mij zien, maar lijken mijn naam te zijn vergeten. In plaats daarvan roepen ze uit volle borst: ‘Stripperkampioen! Daar is de stripperkampioen!’. Enthousiast vertellen ze aan hun ouders en de aanwezige welzijnswerkers hoe goed ik kan strippen.
Dat moment was iets minder geweldig.

Geplaatst op Geef een reactie

Schuldig

Ik kijk naar de vuurstenen pijlpunten, de aardewerkscherven, de zilveren munten en het vele, vele antieke glaswerk. Ik pak het op, voel het gewicht, ruik eraan. Allemaal ècht oud. Heel gaaf. Voor iemand zoals ik, die jaren lang archeoloog wilde worden, is dit één grote schatkist. De eigenaar staat er glimlachend bij. Hij weet hoe mooi ik het vind. Dan wijs ik naar de grote kartonnen doos die op de tafel staat. Er zitten vreemde postzegels op, met Arabische letters.
‘Wat zit daar in?’ vraag ik.
‘Oh,’ zegt hij, ‘wat Romeins glaswerk uit Dubai. Ik moet het nog even nakijken voordat ik het doorverkoop aan de antiquair waar ik altijd zaken mee doe.’
In mijn hoofd komt de kaart van het Midden-Oosten op, en ik leg er in gedachten de kaart van het Romeinse Rijk overheen. Er is geen match.
‘Maar, maar, de Romeinen zijn toch helemaal niet helemaal bij Dubai gekomen?’
Dan voel ik me dom, ze hebben natuurlijk al het glas verkocht aan mensen uit dat gebied. In de Romeinse tijd was al veel lange-afstands handel…maar hij onderbreekt me, met een ondeugende grijns op zijn gezicht.
‘Dat weet jij, dat weet ik, dat weet ook die antiquair. Maar zijn klanten weten dat niet.’
En als we erom lachen, voel ik me een beetje schuldig.

Geplaatst op Geef een reactie

Saai

‘Maak me dood dan! Vecht met me! Of durf je niet?’
Uitdagend kijkt de lange zwerver naar K., K kijkt terug. Hij heeft een spottende glimlach op zijn gezicht, en ik denk voor het eerst die avond dat hij het gezeik van de zwerver zat is, en nu de confrontatie opzoekt. Ik stap weer van mijn fiets af, kijk nog even de Overtoom over, waar ik de laatste andere gasten van het verjaardagsfeest in de verte zie verdwijnen.

Uren eerder genoten we van de ondergaande zon, lekker eten en elkaar gezelschap. Het hele Vondelpark was vol met mensen die hetzelfde deden. Naast ons waren twee daklozen speklapjes aan het braden boven een houtsvuurtje. Een van deze mannen, een grote man met een woeste baard, kreeg een biertje toen hij langskwam en onze jarige feliciteerde.

De zon ging onder, alle andere bezoekers verlieten het park. Wij kregen het ook wel koud, maar vonden het nog steeds té prettig om te vertrekken. De lange zwerver kwam weer langs. Ik zag hem praten met K., hun woorden werden harder, ik ging erbij staan.
‘Weet je hoe zwaar ik het heb? Weet je hoe het is als iedereen je negeert? Wie ben jij nou?’ K. haalde zijn schouders om en ging ergens anders staan, ik sprak even met de zwerver, ging weg toen ik me begon te irriteren aan zijn herhalingen en beledigingen. Hij zocht andere mensen op, maar keerde steeds weer terug naar dezelfde zinnen, en hoe vaker hij dat deed, hoe meer mensen hem negeerden. Hij werd boos toen we hem een tweede biertje weigerden maar wilde het aanbod van de jarige, een biertje krijgen als hij een lange wandeling wilde maken, niet aannemen.
‘Waarom maak je hem niet dood? Hij is bruin, hij is anders dan jij. Maak hem dood dan!’ zei hij toen tegen de jarige over de jongen waar ze mee aan het praten was.

Hoewel we ons niet weg wilden laten jagen, besloten we te vertrekken. Het park voelde na zonsondergang ook niet meer van ons, maar van hem. Hij volgde ons, door het park, naar de straat waar een voor een de gasten wegfietsten, tot alleen K. en ik overbleven.

‘Geef me een biertje dan. Je hebt er nog genoeg. Ik betaal ervoor, kijk, ik heb geld.’ Hij haalt een plastic zak uit zijn jas. Er zit een joint in, een briefje van twintig en wat losse munten. K. negeert hem, kijkt even naar de avondwinkel waar we voor staan. De zwerver duwt tegen de bak achterop de fiets van K., waarin de six-packs liggen. Dan kijkt K. hem weer aan.
‘Weet je wat,’ zegt K., ‘Als je iets aardigs zegt, gebeurt er iets leuks.’
De baardman is even stil, dan maakt hij een gebaar van vertwijfeling met zijn handen.
‘Wat dan? Wat moet ik dan zeggen?’
‘Gewoon, iets aardigs.’
‘Je bent gek,’ zegt de zwerver. Even kijkt hij naar het bier. K. blijft glimlachen.
‘Wat bedoel je dan?’
‘Gewoon, iets aardigs. Als jij dat doet, doe ik ook iets aardigs.’
De man krabt zijn baard, aarzelt.
‘Bijvoorbeeld,’ zegt K., ‘ik vind dat jij een goede kop hebt. Je hebt een hele goede kop.’
De zwerver kijkt K. wantrouwend aan.
‘Wat moet ik zeggen dan?’ herhaalt hij.
‘Ik gaf je net een voorbeeld. Iets aardigs. En dan gebeurt er iets aardigs voor jou.’
De grote woeste man met de wilde baard krijgt een lege blik, spuugt dan een grote fluim op straat, gaat op zijn fiets zitten, en peddelt weg.
‘Jullie zijn saai!’ schreeuwt hij. Hij fietst langs mij, kijkt me aan, schreeuwt. ‘Saai! Heel saai zijn jullie!’ en hij is weg. We kijken hem na om ons ervan te vergewissen dat hij niemand achterna fietst. Dan stappen wij ook op de fiets. K. grijnst breed, ik feliciteer hem.
Wij, de saaie mensen, fietsen weg, en we hebben medelijden met de man die zó weinig vertrouwen heeft in mensen om nog iets aardigs te kunnen zeggen.

Geplaatst op Geef een reactie

Poes en Schnitzel

Poes

Ik peuter de de rood met witte haar uit mijn laptop en hou hem omhoog.
‘Dit is een haar van Henkie, mijn kat,’ leg ik uit. Mijn leerlingen lijken er niet in geïnteresseerd. Ik laat het stop-motion filmpje zien van deles ervoor. Ze lachen en wijzen als ze zichzelf leuke dingen zien doen. Als het klaar is, doe ik de laptop dicht en vertel de opdrachten voor deze week. Ze gaan allemaal aan de slag, op één jongetje na. Hij kijkt me aan.
‘Wat voor kat is het?’ vraagt hij.
‘Ehm, Henkie? Een rode kat,’ zeg ik.
‘Nee, wat voor kàt is het.’
‘Een Europese korthaar? Een gewone kat? Hij is wel een beetje gek,’ zeg ik.
Het jongetje zucht, denkt dan even na.
‘Is het een mannetje of een vrouwtje,’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Ooh,’ zeg ik, nu ik het eindelijk begrijp, ‘een mannetje.’
‘Okay,’ zegt hij, en hij loopt naar de andere leerlingen om aan de opdracht te werken.

Schnitzel

De computer werkt alwéér niet mee.
‘Schnitzel!’ zeg ik. Een van mijn leerlingen, een meisje van acht, kijkt me aan.
‘Wat zegt u meester?’
‘Ehm, ik zeg schnitzel.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat betekent schnitzel.’
‘Nee, waarom zegt u schnitzel?’
‘Omdat ik boos ben en eigenlijk iets anders wil zeggen dan schnitzel.’
‘Maar wat betekent het dan?’
‘Schnitzel,’ zeg ik vrolijk, maar zelfs ik weet dat dat niet grappig is. Het meisje kijkt me boos aan. Dan komt mijn assistente langsgelopen, op weg naar een andere leerling.
‘Schnitzel betekent chips,’ zegt ze in het voorbijgaan.
‘Ooh, chips!’ zegt het meisje.

Geplaatst op Geef een reactie

Ploppen

Lief Dagboek,

Grizzly is dood, en dat komt door dat kk-broertje van me. Pimmie, ik hoop dat je een jeukende ziekte krijgt ofzo, en sterft. En dan ga ik je niet zo mooi begraven als Grizzly!

Maar het komt ook een beetje door Martin. Ja inderdaad, die jongen met die Bieberkop waar Melissa al maanden verliefd op is. ‘Oe hij heeft me aangeraakt!’ Hij schopte je tijdens het dansen, doos, dat is geen aanraken! Maar goed, ik moest van haar mee naar Martins feestje, omdat ze zelf niet met hem durft te praten. Vroeg dat we waren! Hij was zijn kamer nog aan het opruimen en stoelen aan het neerzetten enzo. Ik heb hem nog geholpen om spullen naar de kamer van zijn broertje te sjouwen. Zagen we daar een kooi met een hamster, zeg ik: ik heb ook nog een hamster, van toen ik klein was, Grizzly heet-ie. Toen liet hij een truukje zien. Als je een hamster in je handen neemt, en dan zachtjes knijpt, héél zachtjes, dan ploppen zijn oogjes er een heel klein beetje uit. Ziet er vet freaky uit.

Feestje was suf verder, alleen maar dronken jongetjes die drankspelletjes aan het doen waren, en Melissa die de hele tijd Goldschnapps aan het zuipen was en die wachtte tot Martin haar ging zoenen, wat dus niet gebeurde. Ik was nog voor tien uur weg.

En ja, toen zag ik thuis Grizzly zo in zijn kooi zitten. Kon ik het niet laten om hem eruit te halen en ook even kijken of ik zijn oogjes er een beetje uit kon laten ploppen. En toen zwaaide dat gezwel van een broertje van me mijn kamerdeur open, had hij een monstermasker op zodat hij er nóg lelijker uitzag. Toen kneep ik iets te hard. En plopte er iets meer uit Grizzly’s hoofd dan alleen zijn oogjes. En nu ligt Grizzly de hamster in de tuin, naast Tarzan de kanarie en Smurf de poes. Rust zacht, Grizzly. Sorry dat ik je zo hard geknepen heb.

Liefs,

Ikke.

Ps: en als jij mijn dagboek nog één keer leest, pukkelkop, dan vertel ik aan al je klasgenoten dat je nog steeds in je bed plast.

Geplaatst op Geef een reactie

Ophouden

‘Er zit geen slot op jullie toilet,’ zeg ik tegen de vader. Hij knikt en kijkt naar zijn dochtertjes van 2 en 4 die in de keuken aan het spelen zijn.
‘Anders sluiten ze zich misschien op,’ zegt hij. Ik knik en ga het toilet in. Dan maar de deur in de gaten houden.

Mijn ochtendevacuatie verloopt voorspoedig. Dan hoor ik voorzichtige voetstapjes in het halletje voor de deur. Ik grijp gelijk de deurklink beet.
‘Wat ben je aan het doen?’ Het dochtertje van vier staat voor de deur.
‘Ik zit op het toilet,’ zeg ik. Ik voel de klink bewegen, hou hem vast.
‘Maar wat ben je aan het doehoen?’
‘Ben aan het poepen,’ zeg ik, want ik herinner me dat de vader en moeder geen geheimen willen hebben voor hun kinderen over gewone dingen.
‘Oh. Mag ik binnenkomen?’
‘Nee!’ zeg ik. Weer voel ik de klink bewegen. Dan hoor ik ook de voetstapjes van het jongste dochtertje.
‘Wat ben je aan het doen?’ vraagt ze aan haar zus.
Die zegt niks, maar ik voel nu twéé kindertjes aan de klink hangen.
‘Doe nou open!’
‘Nee, dat wil ik niet. Ik poep liever in mijn eentje,’ zeg ik.
‘Van papa en mama mogen we kijken!’ zegt de oudste verontwaardigd.
‘Ik ben jullie papa en mama niet,’ zeg ik.
‘Papa! Papa!’ roept de oudste dan naar de keuken, ‘mogen we kijken?’ Ik verwacht dat hun vader nu een eind aan dit gedoe maakt. Dan hoor ik een onderdrukte lach van hem en van zijn vrouw.
‘Ja hoor, dat mag best.’
Ik verstijf.
‘We mogen binnenkomen!’ zegt het meisje, dat nu met haar volle gewicht aan de deurklink hangt.
‘Van mij niet!’

Ik wil van het toilet af, zo snel mogelijk, maar ik moet nog iets heel belangrijks doen. Met links haal ik wc-papier van de rol. Dan zie ik dat ik met mijn rechterhand de deurklink vast hou. Een tactische fout. Met rechts veeg ik. Wat nu?
‘Doe open, doe open, doe open!’ gilt het meisje. Haar zusje begint te huilen. Een van de twee schopt tegen de deur, bonk bonk bonk, zodat de deur ervan trilt.
‘Er vliegen elfjes door de tuin! Ga snel kijken!’ roep ik. Even is het stil.
‘Jij kan de tuin helemaal niet zien!’ roept ze terug. Ik hoor de ouders nu hardop lachen. Ze herhalen mijn zin over de elfjes. Het meisje blijft trekken aan de deur, haar zusje gaat steeds harder huilen.
‘Doe nou open! Ik wil kijken!’ Nu huilt ook het oudste meisje. Ze stampt met haar voetjes op de vloer voor de deur, en even voel ik dat ze de klink loslaat. Snel wissel ik mijn handen van positie. Niet snel genoeg. Ze heeft de klink alweer vast voordat ik de handenwissel heb afgemaakt, en de deur gaat een heel klein beetje open. Ik grijp de klink goed vast, verschuif op de pot zó dat ik de kier tussen de deur en de deurpost kan zien, zie er geen vingertjes tussen zitten en trek daarom hard de deur weer dicht. Ik voel aan het gewicht van de deur dat ik het meisje meetrek.
Nu krijsen ze allebei, maar ik hoor gelukkig geen pijn in het gehuil.
‘Ga maar naar papa en mama,’ roep ik. Ik hoor de ouders snikkend lachen. Maar ik heb links op de deurklink en rechts vol met wc-papier. Ik ben er klaar voor. Voorzichtig ga ik staan, hou de deur goed vast, veeg snel en zorgvuldig. De meisjes huilen en schreeuwen nog steeds voor mijn deur, maar ik kan geen woorden meer herkennen in het geluid dat ze maken.
‘Papa en mama willen jullie graag een chocolade ijsje geven!’ roep ik naar ze, want ik weet dat de ouders dat absoluut niet willen in de ochtend. Misschien pak ik ze zo terug voor het niet ingrijpen.
‘Dat mahaaag ook ahal niehiet,’ jammert de oudste.
Ik merk dat het heel erg lastig is om een onderbroek op te hijsen met één hand. Een spijkerbroek ophijsen kost ook veel meer tijd, en huilende en krijsende kinderen op 30 centimeter afstand horen maakt het niet eenvoudiger. Als de broek mijn vale Hema-onderbroek volledig afdekt, laat ik de klink los. De deur schiet open en ik hoor twee meisjes achterover vallen. Even is het stil, dan beginnen ze ècht te huilen. Mijn broek is dicht, en ik doe heel voorzichtig de deur open. De vader en moeder hebben hun dochtertjes opgetild, troosten hen. Zij hebben ook tranen op hun wangen. Mij aankijken durven ze niet.
‘Wat heeft die gemene jongen nou gedaan,’ zegt papa tegen zijn oudste. Even kijkt hij me aan, maar dan proest hij het uit. Hij gaat de keuken in. Zijn vrouw kijkt me aan, wringt een opkomende lach van haar gezicht en duwt de jongste in mijn armen. Ze glipt langs me het toilet in.
‘Ik heb een beetje in mijn broek gepiest,’ zegt ze door de deur. En dan lachen ze allebei hard, de vader en de moeder. De meisjes zijn stil, want zij begrijpen het niet. En ik besluit voortaan alleen nog maar hun oude toilet met de gebarsten bril op de derde verdieping te gebruiken. Want die heeft wel een slot.

Geplaatst op Geef een reactie

Onthouding

‘Hallo lieverd,’ zegt de vrouw in de telefoon, ‘hoe gaat met je? En met je vriendinnetje?’

‘Wat?’
Ze schudt haar hoofd.
‘Is het alweer uit met Anna?’

‘Was dat je vorige vriendin? Ik hou het ook niet bij, zo snel als jij ze inwisselt,’ lacht ze.
‘Je bent gewoon te knap, te verwend geraakt door alle meisjes die je kan krijgen. Net als met Sinterklaas, als de tafel vol stond met snoepgoed, nam jij ook overal een hapje van zonder iets helemaal op te eten. Kon ik al die afgekloven taai taai en afgelebberde pepernoten en spekjes opeten. ‘

‘Dat is niet vies, dat doen moeders. Goed voedsel gooi je niet weg.’
Ze luistert naar een langer verhaal, knikt af en toe.
‘Dat is mooi jongen, dat je met een psycholoog aan het praten bent. Ik zeg het al een tijdje, je moet werk maken van je problemen. Ze gaan niet vanzelf over!’
Ze is lang stil, dan, defensief.
‘Hoezo?’

‘Ik zie niet waarom dat nodig is.’

‘Zo’n psycholoog kan van alles zeggen. Als hij zegt dat je in de sloot moet springen, doe je dat toch ook niet?’

‘Natúúrlijk mag je doen wat je wilt. Maar dan hoef je dàt toch niet te doen? Weet je wel wat je mij daarmee aandoet?’

‘Nee, ik verbied het je niet, ik zeg alleen dat je je moeder daar heel, heel erg verdrietig mee maakt.’

‘Hoezo van zijn kant bekijken? Ik kan je alles over je vader vertellen. Waarom moet je hem nou per sé op gaan zoeken? Denk je dat ik lieg over hem? Dat ik dingen vergeten ben? Ik weet alles nog precies hoor, ook al is het twintig jaar geleden dat hij ons in de steek liet.’

‘Ga dan lekker je vader ontmoeten, met zijn nieuwe vrouw en zijn nieuwe kinderen. Moet jij weten. Maar weet je wel wat voor man het is? Als je hem opzoekt, kan je maar beter de waarheid over  hem weten. Je weet dat je broers maar tien maanden schelen, toch? Nou, ik wilde na die twee apen er echt niet nog een. Alles heb ik geprobeerd; de pil, maar daar werd ik heel ziek van, condooms, wou je vader niet, vond hij niet lekker, en van het spiraaltje kreeg ik nachtmerries. Dat er een kindje geboren zou worden met een antenne op zijn hoofd. En toen probeerde ik het maar met periodieke onthouding. Weet je wat dat is? Werkt prima hoor, als je het maar goed bijhoudt. En je vader werkte er even aan mee hoor, totdat hij zin had toen het eigenlijk niet kon. Weet je wat hij deed, terwijl ik hem zei, schreeuwde zelfs, dat ik geen seks met hem wou omdat ik dan zwanger kon worden? Toen heeft hij me gewoon verkracht. Verkracht ja, zo heet dat als een vrouw geen seks wil en een man neukt haar toch. Zo’n man is je vader. En ik voelde het meteen. Ik was weer zwanger. Gelukkig voor jou dat ik niet aan abortus doe, hè lieverd, anders was jij er nooit geweest.’
Ze lacht even, dan luistert ze.
‘Wat zeg je lieverd? Ik versta je niet. Wat zit je nou te snotteren jongen?’

‘Maar je wilde toch de waarheid horen? Dit ìs de waarheid, zo is het gebeurd.’
Ze haalt de telefoon bij haar oor vandaan, kijkt er verbaasd naar.
‘Opgehangen! Nou ja zeg… ‘

Geplaatst op Geef een reactie

Kussen

Ik word wakker, zie met slaperige ogen mijn lief en kus haar, één keer, twee keer. Dan voelt haar huid vreemd pluizig en ik stel scherp. Het was haar kussen dat ik kuste.
‘Ik kuste jouw kussen,’ zeg ik.
Ze opent haar ogen.
‘Wat is er met Henkie?’ vraagt ze geschrokken, en we vallen weer in slaap.

Geplaatst op Geef een reactie

Gouden en zilveren mannen

De eerste keer dat ik zilver gekleed en zilver geschilderd in de tram zat, geneerde ik me een beetje. Natuurlijk was ik tijdens mijn opleiding al heel vaak geschminkt, natuurlijk had ik al heel veel straatoptredens gedaan, natuurlijk waren er meer foto’s van mij verkleed dan in normale outfits. Toch voelde het als een eerste optreden op een nieuwe plek, vol spanning hoe het publiek op me zou reageren. De mensen in de tram reageerde zoals alle Amsterdammers; na één blik en een opgetrokken wenkbrauw, negeerden ze me compleet. Het is niet voor niets dat ik vrijwel al mijn inkomsten haal uit de giften van toeristen, als ik staande op mijn kistje op de Dam mijn act doe. Ik sta daar stil, vijf dagen in de week. Op maandag en dinsdag heb ik vrij, want ook een levend standbeeld moet wel eens een dagje niks kunnen doen.

Op de Ceintuurbaan bleef de tram langer stil staan dan normaal. Ik draaide me om en keek naar de deuropening. Een stevig been stond in de tram, een harde stem klonk.
‘Als je effe uit je hokkie komt om te helpen, dan kan ze wèl naar binnen.’
Ik schoof naar de zitplaats aan het gangpad om beter te kunnen zien wat voor straattheater er plaatsvond. De discussies die met woord, gebaar en gelaatsuitdrukkingen worden gevoerd zijn vaak veel interessanter dan wat je op podiums ziet.

De conducteur in het hokkie bleef in het hokkie. Twee stevige benen kwamen de tram in, een struise vrouw keek naar links en rechts. De conducteur leunde naar voren.
‘Als je binnen komt, moet je een kaartje kopen.’
‘Ik kan mijn nicht toch niet buiten laten staan, flapdrol?’
Van buiten kwam een zachte stem.
‘Anders duw je me naar de volgende halte, daar is een lagere instap.’
‘Kan iemand ons effe helpen?’ zei de struise vrouw. Ze keek naar de mensen in de tram. Er zaten er niet veel, vooral oude dametjes die naar de stad gingen om voor de drukte boodschappen te doen, een paar japanse toeristen en ik. Ze keek me aan. Ik stond op.
‘Als jij nou helpt, kunnen we allemaal mee, en kan die eikel hier de deur dicht doen.’
‘Heyhey, zo laat ik me niet noemen,’ zei de conducteur.
‘Man, het staat bijna op je voorhoofd geschreven.’

Ik liep naar de tramdeur, en zag wat het probleem was. Een vrouw in een grote rolstoel zat naast de tram. En de tramhalte was veel lager dan de instap.
‘Met mijn knieën kan ik haar echt niet naar binnen tillen. Dan schieten mijn knieschijven zó je hokkie in. Wil je dat dan?’
‘Aziz, we staat te wachten tot een wijffie beslist of ze in- of uitstapt,’ zei de conducteur in de microfoon tegen de bestuurder.

Ik stapte naar buiten, naast de rolstoel, probeerde het ding op te tillen. Het was loodzwaar. De nicht bleef binnen staan, misschien bang dat de tram vertrok als ze uitstapte.
‘Moet ik nou echt eruit komen om je uit mijn tram te flikkeren?’ zei de conducteur.
‘Als je toch je dikke reet uit dat hok haalt, kan je net zo goed mijn nicht de tram in tillen.’
De conducteur zuchtte.
‘Jouw knieën zijn er vast beter aan toe als mijn rug, schat. Wat denk je dat een zittende baan met je ruggegraat doet?’
‘Vraag dan aan je vriend voorin of hij effe komt helpen.’
Weer zuchtte de conducteur. Ik probeerde of ik de rolstoel met de voorste wielen naar binnen kon krijgen, en dat lukte, maar verder kwam ik niet. De vrouw in de rolstoel hing half in en half uit de tram, en nu moest ik al mijn kracht gebruiken om ervoor te zorgen dat ze niet omdonderde.
‘Ja, dat helpt,’ zei de conducteur tegen mij. De dame keek hem fel aan.
‘Hij probeert tenminste wat.’
De vrouw pakte de rolstoel beet, zodat hij niet viel.

Een impasse. We konden niet voor- en niet achteruit. Steeds meer bejaarde dametjes keken onze kant op. Ik verwachtte dat de Japanse toeristen elk moment een camera tevoorschijn konden halen om de zilveren man in de lastige postitie digitaal vast te leggen. Ze deden het niet. Niemand deed iets. Toen hoorde ik achter me een auto hard remmen. Achter de auto remden andere auto’s ook, ze toeterden, en een man die waarschijnlijk voor dit soort gevallen zijn raam alvast open had gedraaid, riep hard ‘klootzak’. Ik keek achter me. Een dikke jaguar stond, met draaiende motor en een open deur, midden op de weg. Niemand kon er langs. De bestuurder van de auto stond naast me, pakte de rolstoel met grote handen beet, wees mij met een korte knik naar de andere kant van het ding, samen tilden we de rolstoel op en zetten hem in de tram. De struise vrouw keek naar de conducteur.
‘Twee kaartjes graag,’ zei ze.
De grote man stapte weer in zijn auto, en scheurde weg.

Later kwam ik Beau van Erven Dorens nog een keer tegen, en ik knikte vriendelijk naar hem. Hij herkende me niet. Maar dat was logisch, want het was een maandag.

Geplaatst op Geef een reactie

Boontjes

Ze zet haar leesbril op, pakt het papiertje voor de boodschappen, legt het op een boek op het dikke tafelkleed en pakt de zilveren pen. Ze schrijft. ALDI: 10 pakken met zes flesjes water, 1 pak wc papier en 1 rol vuilniszakken. Een dikke streep eronder. De AH lijst. Aardappels; 1 kilo, twee koteletjes; 100-120 gram per stuk, niet te groot anders krijgen ze het niet op. Groenten. Wat voor groenten gaan ze eten.
‘Wat wil je eten vanavond?’ vraagt ze aan hem. Hij kijkt op van zijn krant.
‘Hè?!’ Hij hoort niet zo goed.
‘Waar heb je trek in?’
Hij haalt zijn schouders op, pakt de loep weer goed beet en leest verder. Zij legt het briefje neer.
‘Heb je misschien trek in spinazie?’
Hij reageert niet.
‘Of wil je misschien spruiten? Is lekker bij de koteletjes. We hebben nog jus van de rollade.’
‘Maakt niet uit,’ zegt hij.
‘Spinazie of spruitjes Wim, wat wil je.’
‘Maakt me echt niet uit,’ zegt hij nogmaals.
‘Je kan toch wel een beslissing nemen…’
‘Maakt me niet uit!’
‘Waarom kies je nou niet gewoon? Dat is toch niet zo moeilijk? Wil je nou spruitjes of spinazie.’
‘Kan me niet bommen!’
‘Neem nou toch eens een beslissing! Wat wil je eten vanavond; spruitjes of spinazie? Héél simpel.’
‘Het kan me godverdomme niet schelen wat we eten!’
Hij gooit zijn loep op tafel, staat moeizaam op, loopt de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht.

‘Nou nou,’ zegt ze. Dan denkt ze even na en schrijft op: sperziebonen; 150 gram.

Geplaatst op Geef een reactie

Dingen die je niet zegt tegen je ex

Ik kwam vandaag een meisje tegen bij de groenteboer, en haar gezicht leek best veel op de jouwe. Haar motoriek was ritmisch en zenuwachtig tegelijkertijd, net als die van jou, en toen ze sprak hoorde ik jou praten. Ook haar natte haar glom hetzelfde als jouw haar, als je net uit de douche komt, en volgens mij gebruikt ze dezelfde shampoo. En toen ze met me praatte, flirtte ze met mij, net als jij, ooit.

Ik werd gewoon geil bij de groenteboer, en dat heb ik normaal nooit.

Geplaatst op Geef een reactie

Dansen

Een mooie jonge vrouw met kort zwart haar, een sexy zwart truitje zonder mouwen en een strakke zwarte broek staat aan de andere kant van de dansvloer. Ze kijkt me aan en lacht. Ik schrik en lach terug. Hopelijk kijkt ze snel de andere kant op, denk ik, maar dat gunt ze me niet. Ik dans door, maar mijn passen worden minder zeker met elke stap die ze mijn kant op doet. Heupwiegend swingt ze langs de andere dansers en met elke draai van haar welgevormde billen komt ze dichter bij mij in de buurt. En elke keer als ze mijn kant op kijkt, lacht ze haar brede lach, en ik lach terug.

Ik kijk om me heen, maar niemand kan me redden. Ik moet weer een ritme vinden om op te dansen, snel, heel snel, maar dan staat ze al voor me. Vlak voor me, op de drukke dansvloer, en ze kijkt me heel even aan voordat ze zich omdraait en verder danst. Ik ruik het geurtje dat ze draagt, vermengd met een zoete zweetlucht, ik kijk naar hoe heel haar lichaam golvend voor me beweegt en haar billen zijn zo dicht bij mijn kruis dat de warmte ervan mijn broek binnendringt. Mijn ritmegevoel is compleet verdwenen, samen met het bloed in mijn benen, en alles lijkt zich te verzamelen in mijn hoofd. Ik voel mijn gezicht rood worden en in mijn oren klinkt alleen nog het bonkend kloppen van mijn hart, en dat is niet hetzelfde ritme als dat van de muziek.

Weer kijkt ze om, en weer lacht ze. Ik lach terug maar weet zeker dat ik lach als een maniak die zijn volgende slachtoffer gespot heeft. Ze kan nu elk moment schrikken van mijn aritmische gestuntel en mijn vreemde grijns en terecht wegvluchten, maar toch doet ze dat niet. Ze blijft voor me dansen, en ik verzamel moed, zoek wanhopig naar het ritme in de muziek. Om me heen staan haar vriendinnen, die geamuseerd kijken naar het schouwspel. Ik duw de gedachte weg dat ze lachen om het schaamrood op mijn kaken en mijn haperende motoriek. Langzaam daalt het bloed weer naar mijn benen, stap voor stap kom ik in het ritme van de muziek terug. Ik durf in te gaan op haar uitnodigende heupbewegingen, beetje bij beetje kom ik dichterbij haar staan, laat mijn hand haar heup strelen. Eerst heel voorzichtig, bang dat mijn aanraking haar afschrikt, maar als ik zie dat haar glimlach breed blijft, raak ik haar weer aan, en weer, tot ik eerst één en dan twee handen op haar heupen durf te laten rusten.

Langzaam vang ik haar ritme en verweef het in mijn ritme. Even dansen we samen, dicht tegen elkaar aan, mijn gezicht naast haar gezicht, we ademen elkaars adem. Dan houdt de muziek op, verandert in een ritme dat ons dwingt om onze gezamenlijke dans los te laten, en ze praat tegen me. Ze zegt dat ik goed kan dansen, en ik geloof haar, ik geef haar het compliment oprecht terug en ze lacht breed, gelooft mij graag. We praten over zweten tijdens het dansen, en over de muziek die vanavond bijzonder goed is, en dan, dan, dan is ze ineens weg. Zonder een woord te zeggen loopt ze de dansvloer over en gaat praten met haar vrienden. Ik sta in mijn eentje, en heb geen idee. Even wacht ik af, maar ze kijkt niet meer en lacht niet meer. Ik ga weer bij mijn vrienden staan, die me vertellen dat; ‘Ze X heet, en dat ze er nogal eentje is’. Ik geloof ze.

Geplaatst op Geef een reactie

Brokken

De nieuwe deur klemt nog erger dan de oude. Ik wrik en trek, maar krijg er nauwelijks beweging in met die rot-reuma handen van me. Weer wordt er aangebeld.

‘Ik kom eraan’, roep ik door de dichte deur. Hopelijk hoort de beller het, één verdieping lager en ook nog achter een dichte voordeur. Rex staat kwispelend voor mijn voeten. Dat helpt óók niet, ik schuif hem aan de kant met mijn goede knie, geef geërgerd nog een ruk aan de deur. Eindelijk schiet hij open.

Rex blijft braaf bovenaan de trap staan. Dat doet hij dan wel weer goed. Weer wordt er aangebeld, dringend.

‘Jaja, ik ben er bijna,’ roep ik. Wat een ongeduld. Alsof iemand van mijn leeftijd nog een sprintje kan trekken. Ik loop naar beneden, stapje voor stapje. Als die zak van een makelaar de deuropener nou eens liet repareren was dit helemaal niet eens nodig. En de vloerbedekking op de trap mag hij ook wel vervangen, met al die bloedvlekken. Ik durf er niet eens op te gaan staan, alsof ze nog af kunnen geven.

Eindelijk ben ik beneden. Ik kijk door het raampje. Sinds de inbraak ben ik toch wat voorzichtiger geworden. Een oude man, een buitenlander, kijkt me aan. Grote snor. Hij heeft een trui onder zijn jasje. Raar met dit warme weer. Hij ziet er niet gevaarlijk uit, dus ik doe de deur open.

‘Dag mevrouw,’ zegt hij. Hij kijkt naar het huisnummer, alsof hij nu nog moet controleren of hij bij het juiste huis heeft aangebeld.

‘Dag mevrouw. Woont u hier?’ Niet zo snugger die man. Ik knik.

‘Met hond?’ Weer knik ik.

‘Uw hond heeft mijn zoon gebeten, laatst. Bij inbraak.’

Ik voel het bloed uit mijn gezicht weg trekken. Dit is de vader van die stomme inbreker! Die dacht dat Rex hem zo maar weer naar buiten zou laten gaan, met de stereo en de video-recorder, maar zo is Rex niet. Je mag altijd binnenkomen, maar als je weg wilt, wordt Rex gek, gaat blaffen, grommen. Als visite vertrekt, sluit ik Rex altijd in de bijkeuken op. Anders vliegt hij ze aan, die domme ouwe zak. Het bloed van de dief had overal gezeten, aan de opengebroken deur, in het halletje, op de trap. Gelukkig was politie zo aardig geweest om alles schoon te laten maken. Dat schoonmaakbedrijf had alleen de vlekken in het tapijt op de trap en in het halletje niet weg gekregen, waar de inbreker Rex van zich af had proberen te houden. Die domme inbreker. Zijn zoon.

‘Hij had hem dood moeten bijten,’ zegt de man. ‘Dood bijten. Mijn zoon. Zoon schande voor de familie.’

Je zou toch denken dat die man boos op mij is, of op mijn hond.

‘Hij jaren aan drugs, altijd stelen, politie komt heel vaak. Iedereen ziet het, hele straat. Ik zoon gestraft, uit huis gegooid.’ De vader heft mismoedig zijn handen.

‘Niets hielp.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Wat vervelend voor u? Kan ik dat zeggen?

‘Gelukkig zoon nu vast.’ De man glimlacht, ik ook, voorzichtig. Zijn zoon had zelf de politie gebeld, toen hij klem was komen te zitten tussen de voordeur en bijtgrage Rex. Toen ik thuis was gekomen van de bingo hadden de buren in geuren en kleuren verteld wat ze hadden gehoord en gezien. De oude Turk kijkt langs me naar boven, ik kijk mee, zie Rex.

‘Is dat…?’ wijst hij. Ik knik. Rex ziet dat als een uitnodiging, en huppelt vrolijk naar beneden. De man doet onwillekeurig een stap naar achter. Ik zeg ‘Zit’ en Rex stopt naast me, gaat zitten, kijkt naar de man. De man kijkt hem met een mengeling van angst en nieuwsgierigheid aan. Dan glimlacht hij.

‘Hopelijk ik ruik niet als mijn zoon, anders hij weer honger.’ Hij lacht. Ik lach ook. De man blijft naar Rex kijken, steekt dan heel voorzichtig zijn hand uit, kijkt me vragend aan. Ik knik, pak Rex bij zijn halsband om de man meer op zijn gemak te laten zijn. Hij aait Rex voorzichtig, Rex waardeert het, kwispelt, likt even de hand van de oude Turk, die zijn hand wil terugtrekken maar zich beheerst en de hond laat likken.

‘Je had hem dood moeten bijten,’ zegt hij tegen Rex.

Hij veegt zijn hand af aan zijn broek, kijkt naar de grond. Dan zucht hij diep, kijkt naar het eind van de straat. Ik kijk mee, zie niets.

‘Daar naast groenteboer, om de hoek? Ja?’ Ik knik. ‘Dierenwinkel daar. Ik heb geregeld drie maanden eten. Voor hond. Brokken en vlees. Goede brokken, goed vlees, niet goedkoop spul. Ik betaal.’ De man wijst dan naar boven, de trap op, naar mijn nieuwe voordeur, naar mijn huisje, waar zijn zoon veel meer had gesloopt dan gestolen.

‘Voor overlast. Sorry.’ Ik geef die man maar een schouderklopje. Hij ondergaat het, knikt dan. Dan geeft hij me een stevige hand.

‘Drie maanden,’ zegt hij nogmaals. Dan draait hij zich om en loopt weg. Rechtop, met een stevige pas. Ik kijk hem na tot hij aan het eind van de straat is gekomen, en blijf daarna nog even kijken.

Geplaatst op Geef een reactie

Blup

‘Maar waarom wil je hem dan niet meer?’ vraag ik. Ik zet de kom met de goudvis op de toonbank, naast de kassa, en kijk naar het grote aquarium met de goudvissen. Die vinden het vast niet erg dat hun soortgenoot weer terug komt. Misschien heeft hij wel spannende dingen meegemaakt!
‘Goudvisjes zijn toch leuk?’ zeg ik tegen het meisje. Ze bloost.
‘Ik wil hem gewoon niet meer.’
Ik kijk naar de goudvis. Er lijkt niks mis mee.
‘Wil je een andere vis?’
‘Nee!’ Ze haalt diep adem. ‘Ik wil gewoon géén vis.’
Ik denk even na.
‘Vorige week woensdag kwam je hier. Toen zei je dat je een vis wilde. Een goudvis. In een kom, met steentjes en een kasteeltje en een plantje. Net als bij je oma. Want dat vond je leuk.’ Ik onthoud graag dingen van klanten. Ze vinden het leuk als je dingen van ze onthoudt, meestal.
‘Nu niet meer,’ zegt ze.
‘Maar waaróm dan niet?’
Nu is ze stil. Ik moet lang wachten tot ze weer praat.
‘Hij maakte te veel herrie,’ zegt ze dan, langzaam.
Ik kijk naar de goudvis, in de kom. Ik hoor niks. Dan hou ik mijn oor boven de kom, heel dichtbij het water, zo dichtbij dat mijn oor een beetje nat wordt. Ik hoor nog steeds niks.
‘Ik hoor niks,’ zeg ik.
‘Nu hoor ik ook niets,’ zegt ze. ‘Maar ik woon in een buitenwijk, waar geen drukke straten zijn, en waar geen honden blaffen, en waar je niemand hoor praten. En ik heb maar één kamer. Dus als ik in bed ga liggen, en de muziek uitdoe, hoor ik niets, helemaal niets. Behalve,’ ze wijst op de goudvis, ‘behalve die klotevis. Blup. Dan is het even stil en dan weer: Blub. En dan is het weer een tel stil, en dan Blub Blub. Aaarhg!’
Ze schreeuwt hard, en ik schrik ervan. Dat vind ik niet leuk, mensen die schreeuwen. Ik doe een stap naar achter. Ze kijkt naar me.
‘Sorry. Maar ik werd er gek van, van dat geblup de hele nacht. Een klok tikt nog regelmatig, maar dit, dit was gewoon een marteling.’
Ik kijk naar de goudvis en denk na. Blupt een goudvis? Ik besluit hem na mijn werk mee naar huis te nemen om het uit te proberen. In de schuur is het heel stil. Dan wil ik iets tegen het meisje zeggen, maar ze is weg. De deur zakt langzaam dicht.
‘Je krijgt je geld nog terug, van de kom,’ zeg ik toch nog maar, ‘maar niet van de goudvis, want daar zit geen garantie op.’ Maar ze kan me niet horen, want ze is al weg.

Geplaatst op Geef een reactie

Bitches

De dansers worden uitgelachen, weggejoeld. Onzeker volbrengen ze hun danspasjes. De muziek waarop ze bewegen staat hard, maar niet hard genoeg om het geschreeuw van de ordinaire troela’s achter mij te blokkeren. Dik opgemaakt, veel gouden sieraden, diepe decolletés, veel te strakke leggings, van gel en haarlak glimmend haar en met een hysterische walm van hun gecombineerde deodoranten en parfums bezetten de tien dames een ruimte waar zeker dertig mensen hadden kunnen zitten. De danser druipen af, durven niet eens naar de zaal te kijken waarvandaan ze zo respectloos bejegend zijn.

Dan komt de volgende dansgroep, de groep waar deze delletjes speciaal voor naar de Meervaart zijn gekomen, naar de halve finale van de Kunstbende. Ze staan op, beginnen te juichen en te klappen, dansen en gillen mee met de nogal matige dansvoorstelling die zich op het podium afspeelt. Als ze klaar zijn, verwacht ik half en half dat ze meteen vertrekken. Ik hoop dat het gegil en gelach achter me ophoudt als ze hun dikke reten van de veel te kleine plastic stoeltjes afwrikken en de zaal verlaten. Ze staan ook op, pakken hun jassen en nep-merktassen en lijken van plan om deze zaal verder met rust te laten.

Een meisje komt het podium op, 15 jaar. Ze loopt op blote voeten, heeft een dun jurkje met bloemetjes aan. Een tweetal jongens in zwart duwt een piano het podium op, het meisje wacht geduldig tot het klaar staat, kijkt verlegen om zich heen. Achter mij hoor ik gegiechel en gesnuif. De monsters gaan weer zitten, klaar om de volgende voorstelling tot de grond toe af te branden. Als de piano en het bankje zijn neergezet, gaat het meisje zitten en spreekt in de microfoon.

Ze komt uit Amsterdam Zuid, heeft een ietwat bekakte tongval. Ze zegt dat ze alle liedjes zelf heeft geschreven en dat ze erbij gaat zingen. Een spotlicht gaat aan, de rest gaat uit. Ik verwacht dat deze dame geslacht wordt door de meiden achter me. Ik weet zeker dat de vuilgebekte bitches dit kwetsbare stukje volstrekt kapot gaan maken.

Het meisje speelt zachtjes piano, zingt fragiele liedjes. De dames achter me houden op met praten, met lachen, met ademen zelfs. Tot het laatste liedje is afgelopen en het meisje op het podium schuchter de zaal inkijkt. Dan staan de dames achter me op en geven een staande ovatie, samen met de rest van de zaal.