Geplaatst op Geef een reactie

Nazi-katten

‘Oh, wat een líefjes!’ zegt ze verrukt, en ze wijst op de straatkatten.
De katten zijn mager, vies, missen stukken oor of staart, sommigen hebben met vuiligheid dichtgeplakte ogen.
‘Dat weet je niet,’ zeg ik, ‘of ze lief zijn. Misschien zijn het wel kleine nazi-katten.’
Ik kijk naar de katten, zie ze zitten met één pootje strak uitgestrekt. ‘Mie…heil!’ zeggen ze. Dan kijk ik weer naar haar. Ze schudt haar hoofd en zucht.

Geplaatst op Geef een reactie

Marokkanen verbranden niet

Hamid laat de foto’s zien van zijn vakantie. Met zijn beste vrienden eens een keertje niet naar Marokko, maar naar Brazilië. Hij wijst op het beeldscherm.
‘Dat was het chikie van Mo.’ We kijken naar een vrouw van 50 jaar die haar hangtieten in een veel te kleine bikini heeft gepropt. Ze mist drie voortanden. Mo heeft zijn arm om haar heengeslagen en kijkt gelukkig.
‘Hij heeft de hele week met haar liggen ‘jeweetwel’. Soms waren we hem uren kwijt!’
Ik wrijf in mijn ogen en kijk dan nog een keer. Ze blijft foeilelijk.
‘Waren er geen mooie vrouwen in Rio?’ vraag ik.
Hamid lacht hard.
‘Er waren zoveel wijven die er beter uitzagen, maar hij bleef bij haar. Hij zei dat hij niemand kende die zo lekker pijpte.’
‘Hij kent jou toch?’ vraagt een collega die achter ons staat mee te kijken. Iedereen lacht. Hamid kijkt hem aan.
‘Heej, geen slechte grappen maken. Dat is mijn werk.’
Hamid drukt op de knop van de volgende foto. Er valt me iets op, maar ik weet niet wat. Zonnig wit strand, blauwe zee, wolkloze hemel, schaars geklede mensen, en de drie mocro’s op de voorgrond, die hun West-side gebaar maken. Dan zie ik het, en ik wijs.
‘Jullie zijn allemaal knalrood! Verbrand!’
Hamid lacht schaapachtig.
‘Jaah… eh… Ze had het nog gezegd.’
‘Wie?’
‘Het meisje van het reisbureau. Ze zei tegen ons: neem zonnebrandcreme mee, en smeer je goed in. Wij lachten die chick helemaal uit man. Ik zeg tegen haar, Wij zijn mocro’s uit Tetouan. Uit de woestijn schatje. Mensen uit de woestijn gebruiken geen zonnebrand.’
Even is hij stil, dan kijkt hij naar de foto.
‘Toen zei ze dat ze onze foto’s van de vakantie heel graag wilde zien. Ik dacht dat ze me lekker vond, weet je. Dat ze mij nog eens wou zien. Dat zou logischer zijn, toch?’ Hij kijkt naar ons voor bevestiging, wij slaan hem geruststellend op zijn schouders.
‘Jij bent zo lekker dat alle vrouwen je graag nog een keertje zien,’ zegt een collega. Hamid knikt.
‘Precies, vrouwen willen mij altijd nog een keer zien. Zeker als ik foto’s heb van mijn lekkere lichaam in een strakke zwembroek. Dan weten ze alvast een beetje wat ze kunnen verwachten. Kunnen ze rek en strekoefeningen doen.’
Hij lacht er zelf om, drukt dan op de knop. Meer foto’s van de verbrande mocro’s komen langs. Elke keer als de tandeloze feeks langskomt, roepen wij en gooien we dingen naar het beeldscherm.
‘En?’ zeg ik na een tijdje, ‘ga je ze ook aan haar laten zien? Die foto’s?’
Hamid kijkt me aan en schudt zijn hoofd.
‘Ik zoek wel een ander reisbureau,’ zegt hij en dan bloost hij weer.

Geplaatst op 2 Reacties

Krassen

Het was onze eerste ontmoeting, daar in Delft. Zij stond achter een tafel op de kunstmarkt, in een roze zomerjurk waar bloemetjes en vlinders op waren gespeld. Lange blonde krullen lagen licht op haar schouders, haar slanke vingers met rood gelakte nagels legden plastic bordjes, pakken hagelslag, vrolijk gekleurde enveloppen en roze-gele spekkies klaar. Ik liep langs, gewoon van mijn huis naar de supermarkt. Ik wilde helemaal niet naar de kunstmarkt, hou niet van openbare gelegenheden. Mensen kijken naar mij, langer dan prettig is, en ik weet het, ik ben lelijk. Vreselijk lelijk zelfs. Kinderen schrikken en doen een stap achteruit als ze me zien, volwassenen durven alleen naar mijn ogen te kijken als ze met me praten. Ik ben nèt niet zo lelijk dat honden beginnen te huilen als ze me tegenkomen, maar zielig kijken doen ze wel. Het was een vervelend ongelukje met een hete theepot op het aanrecht, toen ik nog geen drie was. Ik blijf daarom meestal binnen, waar ik schrijf en op datingsites naar meisjes kijk waarvan ik droom dat ik met ze durf te daten.

Maar goed, die dag, die vroege ochtend moest ik het huis uit, want ik had geen koffie meer. Zonder kan ik niet wakker worden, als ik niet wakker ben kan ik niet schrijven, als ik niet kan schrijven voel ik me dood. Haar kraampje stond als enige klaar, daar op de markt, andere kunstenaars waren nog aan het opbouwen.

‘Hey,’ zei ze, ‘Jij bent mijn eerste klant. Mijn eerste klant ooit.’ Dat zei ze, en ze keek naar me, naar mijn hele gezicht. Haar zachte ogen streelden langzaam en teder over mijn bekraste kop alsof ze niets afstotelijks tegenkwamen. Ik stond stil en vergat mijn koffie.
‘Wat wil je? Een oud-Hollandse hagelslag-reading? Een luisterend oor waar je al je zorgen kwijt kan? Of een opdracht waar je gegarandeerd gelukkig van zal worden?’
Ik koos voor de opdracht, maar kreeg hem nog niet meteen. We praatten, heel gewoon, alsof ik geen monster was en zij geen engel met blonde krullen en het vrolijkste neusje dat ik ooit had gezien. Ik hielp haar nog een paar dingen goed te zetten, zij vertelde me over haar acteer-opleiding, ik vertelde haar over mijn computer en de woorden en verhalen die ik daar al jaren aan toevertrouwde, ze vertelde over haar dromen van Hollywood en ik vertelde haar mijn dromen over de Nobelprijs voor de literatuur en die van de vrede (dat was mijn reserve-Nobelprijs). Toen kwam haar vriendje, een lange, knappe man met een grote bos zwarte krullen en een perfect gladde kop, nog geen acne-litteken ontsierde zijn smoel. Ik wilde weg gaan, maar mocht nog niet vertrekken van haar.

‘Eerst schrijf ik nog je opdracht,’ zei ze en ze schreef er een, stopte hem in een envelop, likte de envelop dicht en gaf er tenslotte een kusje op.
‘Beloof me dat je de envelop pas opent als je heel ongelukkig bent, als niets je meer kan helpen om blijdschap te voelen. Als dat zo is, maak je hem open, en dan zal de opdracht je gelukkig maken, gegarandeerd!’
Ik glimlachte, nam de envelop aan en ging weg. Ik durfde niet achterom te kijken, was bang dat ik zou zien dat de onbekraste man haar aan het kussen was en dat ik dan de envelop weg zou willen gooien.

Duizenden keren zag ik haar nog, daarna. Duizenden keren in mijn hoofd, en duizenden keren op televisie, in bioscopen, op de dvd’s die ik kocht omdat zij er in speelde. Eerst waren het kleine producties, later werden het steeds grotere films, ze haalde Hollywood, speelde in films die Oscars wonnen. Toen ze te oud werd voor meisjesrollen en nog te jong was voor moederrollen, werd ze moeder, kreeg twee kinderen met een beroemde acteur, scheidde van hem toen ze weer acteren ging, werd nog beroemder, kreeg een Oscarnominatie, en ging pas minder werken toen ze voor de derde keer grootmoeder werd. Ze werd de meest beroemde Nederlandse actrice sinds Audrey Hepburn, en die was maar half Nederlands.

En ik? Met mij ging het eigenlijk ook wel geweldig. Ik schreef tot mijn handen verkreukelden en ging toen gewoon door, ik sprak mijn verhalen en gedichten in zodat mensen ze overal konden beluisteren, won daar alle prijzen mee die er te winnen zijn, raakte bevriend met een paar beroemde kunstenaars die zo lelijk waren dat mijn brandwonden-kop nog meeviel. Een vrouw vinden deed ik niet. Hoe kan je van een sterveling leren houden als je ooit een echte engel hebt ontmoet?

De envelop bleef dicht. Ik was wel nieuwsgierig, maar kon toch geen reden vinden om hem open te maken. Als ik heel ongelukkig was, had ze gezegd, als niets meer hielp, dan mocht het. Maar altijd als ik het zwaar had, toen de operaties aan mijn gezicht mislukt waren, zelfs toen mijn ouders stierven, altijd hoefde ik alleen maar aan haar te denken en de manier waarop ze die dag naar me keek en ik had weer alle kracht en energie die ik nodig had om door te gaan. En ergens durfde ik hem ook niet te openen. Het moest haast wel tegenvallen, zo groot was de verwachting in mijn hoofd geworden. Zo liet ik de envelop op mijn bureau liggen, waar hij geler en steeds meer gekreukt werd, en de inkt vervaagde.

Ze was op tv. Het acht uur journaal zelfs. Ze lieten een overzicht van haar carrière zien, alsof ze overleden was, maar dat was ze nog niet. Wel ziek, heel erg ziek. Ze zou niet meer zo heel lang te leven hebben, kanker vrat haar darmen op. Ik zag het, en huilde. Ik hád haar niet maar een keer gezien. Ik hád haar niet maar een keer gesproken. Ze had al die jaren naast me gestaan, ze was de vrouw aan wie ik al mijn verhalen als eerste voorlas, ze was de vrouw die me motiveerde om aan het werk te blijven, de vrouw die me de inspiratie gaf voor mijn mooiste verhalen, en die me de kracht gaf om elke ochtend weer op te staan, ook al wilden mijn lichaam en hoofd niet meer.

Ik opende de envelop, en las de opdracht. Toen pakte ik mijn jas, mijn paspoort en mijn wandelstok, en ging naar het vliegveld.
Haar huis was niet moeilijk te vinden in LA. Ze stond op de Sterrenlijst, tussen de andere grootheden. Elke dag reden tientallen bussen en busjes met toeristen langs haar huis, dat op een heuvel stond, achter een hoog hek. Toch twijfelde ik niet of ik binnen zou komen. De man die het hek en de deur open deed, gedroeg zich ook alsof hij mij verwachtte. Hij leidde me naar een terras achter het huis, waar zij zat, in de schaduw. Haar ogen waren gesloten, bleven gesloten toen ik aan kwam lopen, maar toen ik haar naam noemde, gingen ze open. Weer streelden haar zachte ogen teder over mijn gezicht. Ze noemde mijn naam, ik glimlachte, ging zitten in de stoel tegenover haar, en vertelde haar dat ik de opdracht had gelezen, eindelijk, vertelde haar waarom het nu pas was, na al die jaren. Ze begreep het. Zij vertelde dat ze al mijn werk had gelezen, dat ze al mijn luisterteksten had gehoord, meerdere keren, dat de dagen dat ze twijfelde aan zichzelf mijn stem haar rust en vertrouwen had gegeven. Ik vertelde haar dat ze altijd naast me zat als ik schreef, dat haar beeld me mijn mooiste verhalen had gegeven.

Ik zweeg even, en haalde toen het boekje uit mijn binnenzak, het boekje waar ik al mijn ideeën en verhalen schreef, en dus ook dit verhaal, en ik las het voor, las het hele verhaal voor en zij luisterde, met haar ogen gesloten, zij luisterde naar mijn allerlaatste verhaal, en toen ik klaar was en opstond en naar haar toeliep om haar op de lippen te kussen, voor de allereerste keer, toen ik haar kuste, waren haar lippen al koud geworden.

Geplaatst op Geef een reactie

Hersencel

In de keuken van de gehandicapte vrouw waar ik thuiszorg doe, vul ik de emmer met heet water om te kunnen dweilen. Weer dringt de geur die in het huis hangt zich aan me op, en nu weet ik wat het is. Het is terpentine. Ik doe de kraan uit en loop naar de woonkamer, waar de schilder bezig is. Ik kijk naar de man van vijftig met het korte grijze haar en de witte overall. Bijna al het houtwerk heeft hij af, hij is nu met de laatste deur bezig. Ik draai zijn radio wat zachter.
‘Ruik ik nou terpentine?’
Hij knikt zonder op te kijken.
‘Ik dacht dat thinners niet meer gebruikt mochten worden,’ zeg ik. Hij stopt een tel met schilderen, knikt weer.
‘Is ook verboden,’ zegt hij, en hij verft verder.
‘Maar jij gebruikt het toch?’ Nu legt hij zijn kwast neer.
‘Alleen met deze verf krijg je deze resultaten,’ zegt hij, en hij streelt liefkozend de deurposten die hij gisteren heeft gedaan. Ze zien er inderdaad prachtig uit.
‘Is het dan niet… is het niet slecht voor je hoofd?’
Hij glimlacht een beetje.
‘Ja, dat wel. Ik werk er nu dertig jaar mee, en ik merk het wel. Ik vergeet steeds vaker de namen van mijn vrienden. Maar als ik met verf op waterbasis werk, wordt het gewoon echt niet zo mooi als dit! Hoe kan ik mijn klanten nou géén topkwaliteit bieden?’
‘Ik zou het vreselijk vinden als ik de namen van mijn vrienden niet meer wist,’ zeg ik. Hij knikt.
‘Dat is ook vreselijk,’ zegt hij. Hij pakt zijn kwast weer op, en doopt het diep in het blik met verf.

Geplaatst op Geef een reactie

Duifjes

De hond van de duivenmelker houdt niet op met blaffen. Meestal hoor ik hem één of twee keer kort en fel uithalen, maar deze keer gaat hij maar door. Misschien zit er weer een kat uitdagend op het huisje van de buren.
Ik loop naar het balkon, zie geen kat. Wel twee Marokkaanse meisjes aan de overkant van het blok, op hun balkon. Ze kijken naar de hond, en roepen; “Wraf! Waf!’ Elke keer als ze dat doen, springt de grote herder tegen de schutting op, blaft en gromt. De meisjes lachen.
Dan komt de duivenmelker, een grote man met brede schouders en lang grijs haar in een paardenstaart, uit zijn huis. Hij kijkt naar zijn hond, hoort dan de meisjes blaffen en ziet hoe zijn hond erop reageert.
‘Hey!’ roept hij, ‘willen jullie daar effe mee ophouden?’
De meisjes kijken elkaar aan, kijken dan weer naar de man.
‘Nee!’ roepen ze.
De man denkt na, de meisjes roepen ‘Waf’ en de hond springt weer blaffend tegen de schutting.
‘Vinden jullie dat nou leuk ofzo?’ roept hij dan, iets bozer.
De meisjes knikken.
‘Ja! Heel erg leuk’ roepen ze terug. Ze blaffen verder, de hond reageert nog feller.
De man knarst met zijn tanden.
‘Doe normaal ja!’ schreeuwt hij.
Weer kijken de meisjes elkaar aan.
‘We doen normaal,’ roepen ze vrolijk, ‘We praten gewoon een beetje met hem.’
De man is even stil. Hij kijkt naar zijn hond, naar de meisjes en weer naar de hond. Dan spreekt hij langzaam, luid en duidelijk.
‘Ik doe hem wel aan de riem. Kom ik bij jullie thuis langs. Kunnen jullie hem aaien.’
De meisjes kijken één tel naar de grote, woest blaffende hond, en rennen dan gillend naar binnen. De deur slaat achter hen dicht.
Ik kijk naar de duivenmelker. Hij geeft me een knipoog.

Geplaatst op Geef een reactie

Piet

Winter, een dag voor Sinterklaas.

De oude dame houdt de winkeldeur open voor het stelletje.
‘Kom maar binnen met je knecht,’ roept ze vrolijk tegen het blonde meisje dat als eerste naar binnen komt. Dan ziet ze de zwarte krullen en het donkere gezicht van het vriendje. Verschrikt slaat ze een hand voor haar mond. Het vriendje lacht hard.

Geplaatst op Geef een reactie

Noten

Ze beginnen mij en mijn vriendin goed te leren kennen, hier in het ziekenhuis. De neuroloog en de oncoloog kenden mij natuurlijk al heel erg lang, maar sinds ik een relatie heb met Sofie is ze altijd meegegaan naar alle afspraken.
‘Ik wil alles met je meemaken,’ zei ze simpelweg toen ik haar vertelde over de halfjaarlijkse controles die bedoeld waren om te zien of mijn cellen zich niet weer iets te enthousiast delen.

Dus ze ging mee, elke keer, drie jaar lang. Elke keer was ze bij alle voorgesprekken, als ik weer met mijn hoofd in de MRI scan moest om mijn hersenen te laten checken, bij het horen van de uitslag. En elke keer konden we weer opgelucht weg. Tot dit jaar.

‘Een ongeneeslijke vorm van kanker,’ zei de oncoloog. Hij gebruikte andere woorden, maar ik had er genoeg verstand van gekregen om te weten wat hij bedoelde. Sofie kneep in mijn hand en keek me aan, en op mijn gezicht kon ze alles lezen. Het einde. Ergens verbaasde het me niet. Op mijn elfde had ik voor de eerste keer een hersentumor gekregen, op mijn 22ste voor de tweede keer, en nu ben ik 33. Ik had alleen nooit gedacht dat dit dan ook meteen mijn allerlaatste zou zijn, de definitieve klap. In de zes maanden tussen twee scans heel smerig en stiekem opgebouwd, en dan BAM, vol in mijn kop, zo groot als een walnoot. Dat zei mijn neuroloog. Omdat walnoten op hersenen lijken, is het een soort walnoot in je walnoot, zei hij nog. Mijn neuroloog is nogal een grappenmaker.

Sofie keek mee naar de 3d-scan op het beeldscherm toen hij het vertelde. Ze stak haar vinger uit en raakte de plek aan waar het vlekje zat, alsof ze met één vinger het noodlot weg kon vegen. Maar het vlekje kon niet worden uitgewist.
‘Misschien groeit hij niet,’ zei oncoloog, ‘we hebben patiënten gezien bij wie de tumor nauwelijks groeit, jaren lang.’ Ik geloofde dat niet. Alles groeit bij mij razendsnel, op de basisschool was mijn tuinkers de grootste, de tomaten op mijn balkon rijpen al in mei, die tumor zou ook wel groeien als, als ja, eh tuinkers. Of tomaten, dat is een betere vergelijking.

En toen gingen we naar huis, en daar liet Sofie mij schrikken, want zij had ook een walnootje in haar lichaam, maar dan een goeie. Zo eentje waarvan je hoopt dat hij zo groot mogelijk wordt. We hebben hem gehouden. Ik heb niet eens gevraagd of ze het wel aandurfde, zo met die tijdbom in mijn kop. Deze was voor ons, ons cadeautje voor elkaar. En we keken samen, die maanden erna, naar haar echo’s en mijn scans. Haar walnootje groeide gelukkig stukken sneller dan die van mij. En ze straalde en ze huilde. Ik vroeg haar steeds om dat niet te doen, janken deed ze maar als ik de pijp uit was. Ik wilde nu alleen maar van haar prachtige glimlach genieten. Ze deed het niet, zei ze, zij had mij genomen zoals ik was, ik nam haar maar zoals zij was. En daar had ze natuurlijk volkomen gelijk in, die huilebalk.

Ik begon er last van te krijgen, van mijn groeiende walnootje. Dingen gingen minder. Praten ging nog wel, lopen ook, plannen maken was nog geen probleem, maar ik werd steeds vaker misselijk, en mijn motoriek ging achteruit. Om de haverklap liet ik serviesgoed uit mijn handen vallen, stootte vazen om. Sofie dreigde om alles in huis te vervangen door plastic voorwerpen zodat ze minder scherven hoefde te ruimen. Ze had zelfs voor de grap een offerte laten maken voor het bedekken van de vloeren en alle muren met die rubberen tegels die je tegenwoordig op alle kinderspeelplaatsen ziet liggen.
Alles zal minder worden, elke dag, een voor een vallen functies uit, totdat ik een plantje ben, een dood plantje dan, want dat had ik op mijn 23e heel helder vast laten leggen. Al onze vooruitzichten werden slecht. Toch wilde ik haar nog één hoogtepunt geven, iets waardoor ze mij zou herinneren als de man die ik ben, en niet als de scherven ervan. Ik wilde haar nog één keer verrassen en meenemen op een groot avontuur.

Daar lag ik weer, vastgebonden op een plank en mijn kop vastgeklemd, in het grote plastic gat geschoven waar de MRI scan omheen gebouwd is. Weer gaan ze met die grote magneet plakken van mijn hersenen vastleggen om te zien hoeveel ruimte die walnoot opeist in mijn kop. Weer zit Sofie naast de vriendelijke dame die de machine bestuurt.
De machine heeft zijn eerste draaicyclus gehad. Ze hebben genoeg informatie. De vrouw vraagt of alles goed gaat met mij, of ik niet misselijk ben. Ik vraag of ze even naar me toe wilt komen, ze staat op, komt de onderzoeksruimte in. Ze laat Sofie achter bij de computers. En Sofie ziet het beeldscherm, waar mijn onhandige Powerpoint-presentatie begint te spelen. Ze ziet mijn gephotoshopte foto’s, ik met een kleine baard, een grote baard, een lange witte baard, elke foto weer naast haar, zij met steeds langer en witter wordend haar. Ze hoort het liedje uit de disco waarop we het eerst gezoend hebben, ze ziet ons op vakantie naar alle landen waar we geweest zijn, en een paar landen waar we naartoe hadden willen gaan. Dan hoort ze mij zeggen dat ik geen angst meer ken sinds ik haar ontmoette, dat de wereld veel meer te bieden heeft, dat ik meer kleuren kan zien, beter kan proeven en ruiken en veel meer voel sinds die gelukkige dag, en dat ik dat met haar wil vieren.
Ze leest dat ze maar eens moet kijken in mijn jaszak. Ze kijkt naar de machine waar ik in lig, glimlacht, staat op en haalt het doosje uit mijn jaszak, opent het en knikt ja, begint te huilen. Ik word losgemaakt van de plank, sta op, Sofie komt binnen en hier, op de plek waar het noodlot het zichtbaarst is, kussen we, en beloven we elkaar eeuwige liefde. Of in ieder geval tot de dood ons scheidt.

Geplaatst op Geef een reactie

Met een hupje

Ik was mijn vader vergeten. De biologische dan. Maar hij was er wel, daar op de gang in de rechtbank, vlak voordat de terechtzitting begon waarmee ik mijn adoptie ongedaan ging maken. De adoptie door de ex-man van mijn moeder. Ergens is het wel logisch dat je je biologische vader terug krijgt als je je adoptiefvader aan de kant zet, maar ik had het me gewoon niet gerealiseerd.

‘Hoi,’ zegt hij. Ik kijk hem nieuwsgierig aan. Hij ziet er niet anders uit dan op de zwart-wit foto’s die ik van hem had.
‘Alles goed?’ vraagt hij. Ik haal mijn schouders op, steek mijn hand uit. Hij pakt hem gretig aan, alsof hij het niet verwacht had.
‘Lang geleden,’ zegt hij dan.
’16 jaar,’ zeg ik. Zo lang geleden ging hij weg, en ik had hem nooit meer gezien. Ik kijk op mijn brief of ik bij de juiste zaal ben, en ga dan op het bankje zitten. Hij gaat naast me zitten.
‘Ik woon nu in Alphen aan de Rijn,’ zegt hij. Ik knik, want ik had dat gehoord, via via. Hij ging bij zijn vrouw en kind weg omdat ze zijn carrière als rocker in de weg stonden, en eindigde als gemeenteambtenaar in Alphen aan de Rijn. Met een nieuwe vrouw en een nieuw kind.
‘Leuk huisje gekocht daar, met uitzicht op de haven. Wist je dat Alphen een haven heeft? Bijna niemand weet dat.’
Dat wist ik niet. Hij kijkt voor zich uit. Dan kijkt hij weer naar mij.
‘Weet je,’ zegt hij dan, ‘ik heb een vraagje. Jij wordt nu weer, wettelijk, mijn zoon. Stel dat ik kom te overlijden, ga je dan, wil je dan, maak je dan aanspraak op de erfenis? Het huis? Want dan moet mijn vrouw er uit, als ze je niet kan afkopen.’
Even denk ik na, zeg ik niets. Hij kijkt me niet aan.

‘Volgens mij heb ik laatst gelezen dat sinds een paar jaar alles naar de langst levende partner gaat,’ zeg ik dan. Ik had dat ergens gelezen. ‘Dus je hoeft je geen zorgen te maken. En ik hoef het trouwens ook niet, jouw huis of je spullen.’
‘Meen je dat echt? Van die langstlevende partner?’
‘Ik heb het ooit gelezen,’ zeg ik, ‘maar zoek het anders voor de zekerheid nog even uit.’
‘Doe ik, doe ik,’ zegt hij, en hij staat op, wrijft in zijn handen.
‘Ik eh, heb een afspraak op mijn werk. Kan ik echt niet onderuit. Bezuinigingsronde. We moeten overleggen welke van de personeelsleden een exit-traject in moeten gaan. Moet ik bij zijn, anders ontslaan ze dadelijk heel mijn team. Kan ik niet laten gebeuren natuurlijk.’
Ik begrijp het. Dan groet hij en loopt de gang uit. Het valt me op dat hij een soort ‘hupje’ in zijn tred heeft. En mijn vriendin zei eergisteren; ‘Je hebt een hupje als je loopt.’ Blijkbaar heb ik dat van hem.
De zaaldeur gaat open, mijn naam wordt genoemd. Ik ga naar binnen, alleen. En ik loop met een hupje, want dat heb ik van mijn vader.

Geplaatst op Geef een reactie

Licht

In de Vlieger, winkel voor kunstenaarsbenodigdheden.

Ik sta bij de kassa, heb net 100 mini-oogjes afgerekend en wacht geduldig op M. Ze heeft elastiekjes in verschillende kleuren en van een bepaalde lengte nodig, een paar vellen gekleurd papier, een groot vel zwart karton van een hele specifieke dikte.

Een lange man met een onverzorgde baard en woest haar komt naast me staan bij de kassa. In zijn hand houdt hij met voorzichtige vingers een groot, doorzichtig vel vast. Het is gemaakt van herfstbladeren waar alleen de nerf nog van overgebleven is, gevuld met een beetje vloeipapier, zodat de lichte bruine, gele en rode lijntjes van de nerven het vel van binnenuit kleuren. Als hij het beweegt, zachtjes neerlegt op de verlichte glazen toonbank, lijkt het papier een ragfijn glas-in-lood.
‘Heeft u hier nog meer van,’ vraagt de man met de wilde baard.
‘Nee, dit is de laatste. En het wordt niet meer gemaakt,’ zegt de verkoper.
De man met de baard kijkt met een tedere blik naar het vel, streelt het. De verkoper glimlacht, alsof hij al meerdere grote mannen met woeste baarden verliefd heeft zien worden op zachte kleuren en fijne lijnen.
‘Heel mooi,’ zeg ik. De man kijkt naar me en knikt, glimlacht. De verkoper loopt naar een andere klant.
‘Je zou het bijna zo tussen twee glasplaten zetten, om het als een raam te gebruiken,’ zeg ik. De man met de baard krijgt een afwezige blik, hij voelt aan het flinterdunne materiaal, kijkt dan weer naar me.
‘Dat is een heel erg goed idee! Ik denk dat ik dat maar ga doen.’

Als hij het vel in een beschermende hardkartonnen koker laat inpakken en de winkel verlaat, krijg ik een visioen van een huis, ergens in Amsterdam, waar het raam boven de voordeur vervangen is door twee glasplaten met een heel dun laagje magisch papier ertussen. En ik hoop dat ik het huis ooit zal vinden.

Geplaatst op Geef een reactie

Jonge Meisjes

De H&M, op een drukke zaterdagmiddag. Twee meisjes van een jaar of dertien staan in de rij voor de kassa. Een netjes geklede oudere dame spreekt ze aan.
‘Kunnen jullie me misschien vertellen waar de jonge meisjes afdeling is?’ vraagt ze.
De meisjes kijken haar aan, denken na.
‘Eh, nee mevrouw, jonge meisjes-afdeling, nee, dat weet ik eigenlijk niet,’ zegt de ene. Dan gaat er bij het andere meisje een lichtje branden. Ze geeft haar vriendinnetje een duw, en lacht.
‘Haha! Ze bedoelt ons! Jonge meisjes, dat zijn wij!’ En gezamenlijk wijzen de jonge meisjes de dame waar ze heen moet.

Geplaatst op Geef een reactie

Dun IJs

De presentatie van de kleuter-dansgroep staat op het punt om te beginnen. In roze tutuutjes staan ze op het podium, zenuwachtig zwaaiend naar hun ouders in het publiek. Alle moeders en vaders, opa’s en oma’s van de kinderen die vandaag hun eindpresentatie houden zijn er, behalve die van mijn leerlingen. Mijn groep-8-ers, die ik de afgelopen maanden heb geleerd hoe ze een website moesten bouwen, zijn zelf nog nauwelijks binnen, behalve Tim en Yahin.

‘Weet jij waar Gijs is?’ vraag ik aan Tim. Hij haalt zijn schouders op.
‘Een van de anderen dan?’
‘Anna komt niet, geloof ik. Of wacht, toch wel,’ zegt Tim. Hij denkt erover na. Ik besluit de telefoonlijst te halen. Op de achtergrond lacht de zaal om iets wat de danslerares van de kleuters vertelt.

Ik bel eerst Gijs, die kent de meeste andere leerlingen.
‘Gijs is al een hele tijd geleden weg gegaan, hij ging Anna halen,’ zegt zijn moeder. Er zit een zweempje van ongerustheid in haar stem.
‘Oh dan kan hij hier elk moment binnenvallen,’ zeg ik. Ik loop terug als ik applaus hoor, wil weten hoever het programma staat. Wij zijn aan de beurt als de eerste vijf groepen geweest zijn. De kleuters zijn nog bezig. Als ik het telefoonnummer van Arya intoets, zie ik net op tijd dat ze al in de hal staat. Ik besluit om maar even te wachten met het bellen van de andere ouders, voordat ik er nog meer ongerust maak.
‘Gijs ging Anna halen,’ zeg ik tegen Tim. Tim luistert niet, hij kijkt naar buiten, over het dun-bevroren meer, naar het dijkje aan de andere kant. Hij wijst, ik kijk mee, zie niets wat de aandacht op zou kunnen eisen.
‘Dat is de fiets van Gijs!’ zegt Tim. Hij blijft staren, schudt dan zijn hoofd.
‘Die zou hij nóóit zo laten staan.’
Ik kijk mee. De fiets heeft een houten kistje op het stuur, is felgeel. Ik kan me niet voorstellen dat Tim het mis heeft. Dan zie ik hem een beslissing nemen.
‘Dit is niet goed. Ik ga kijken wat er aan de hand is,’ zegt hij. Tim graait zijn jas, rent voorbij alle ouders, langs het podium, door de uitgang naar buiten. Ik sta een tel als aan de grond genageld. Dan kijk ik nog een keer naar het eenzame fietsje naast het grote meer met het dunne laagje ijs, pak mijn jas, druk de lijst met namen in de handen van Arya en vertel haar bij te houden wie er allemaal binnen is.

Buiten kijk ik links en rechts. Rechts heb ik goed zicht op het fietsje, links is de brug naar de overkant. Ik ren rechts, zie dat Tim daar niet is, vloek, kijk nog even naar het fietsje, ren terug langs de ingang in de richting van de brug.
Bij de brug zie ik dat Tim al een heel stuk verder is. Hij is bij de fiets, kijkt zoekend om zich heen, loopt naar de rand van de ijsvlakte, kijkt ernaar. Ik krijg beelden van Gijs, met zijn handen tegen de onderkant van het ijs, zijn gezicht in een doodsschreeuw bevroren. Ik ren harder. Tim loopt terug, langs de fiets, naar een bouwterrein aan de andere kant. Hij verdwijnt uit het zich in een lager gelegen gedeelte. Ook ijs? Een put? Halverwege de dijk naar het fietsje moet ik rustiger lopen. Niet alleen omdat ik in het zicht loop van de hal waar de presentaties zijn, en ik niet wil dat de ouders eerst een kind, en dan mij erachter aan zien rennen, maar mijn adem is ook gewoon een beetje op. Ik zie Tim uit het lage deel komen, hij loopt langs een hek het bouwterrein op. Er staan busjes, en ineens krijg ik visioenen van een vastgebonden Gijs en een Tim die een busje wordt gesleurd door enge, slechte mannen. Net als Tim uit het zicht verdwijnt achter de busjes rijdt er eentje weg. Ik versnel mijn pas iets, loop langs het fietsje dat daar zonder slot staat, half op het fietspad en half ernaast, glij en struikel van het dijkje af, loop vlug door het lage gedeelte, klim aan de andere kant naar de bouwplaats. Ik kijk tussen de busjes, loop verder en daar, daar bij een van de huizen die blijkbaar al helemaal af gebouwd zijn, zie ik ze. Niet alleen Tim, maar ook Gijs en Anna. Gijs lacht hard als ik er aankom.
‘Dus ik sta hier te kletsen met Anna, zie ik ineens Tim over de dijk rennen en daarna de meester! Dat zag er zó raar uit!’
Ik laat hem lachen, weet toch niet zeker of ik hem juist een dreun of een knuffel wil geven.

Tim voelt zich ook een beetje beschaamd. Als we terug lopen naar de school, samen met de vrolijk kwetterende Gijs en Anna, geef ik Tim een vriendschappelijke dreun tegen zijn schouder.
‘Goede beslissing,’zeg ik tegen hem. ‘Je zag dat er iets niet klopte en ging op onderzoek uit.’
Tim glimlacht, een vleugje trots schijnt door zijn gegeneerdheid, en ik glimlach ook weer.

Geplaatst op Geef een reactie

Connecties

‘Deze moet je hebben,’  zegt de verkoper. Hij wijst naar een glimmende plastic box waar een   skartkabel van 40 euro in ligt. Ernaast hangen kabels van 60-70 euro. Véél te duur.
‘Perfecte doorgave van beeld en geluid. Is het van blue-ray of dvd naar tv? LED-scherm of nog LCD?’
‘Uhm, van een videorecorder naar een televisie. Zo’n oude met een enorme achterkant,’ zeg ik. Hij kijkt me aan, maar lijkt mijn woorden niet te kunnen registreren.
‘Dit zijn echt de beste,’ zegt hij. Ik kijk om me heen, probeer te zien of er nog een koopjesbak staat.
‘Heb je geen goedkopere?’ Hij kijkt chagrijnig. Misschien krijgt hij een percentage van wat hij aan omzet draait. Hij neemt me mee naar een hoekje heel diep in de winkel. Daar staat een rek met kabeltjes en pluggen. De doosjes zijn zo oud dat het plastic een beetje wittig geworden is. Hij wijst zonder iets te zeggen naar een skartkabel van twintig euro. Ik aarzel nog steeds.
‘Ik heb er ergens nog eentje liggen, maar ik weet niet waar,’ zeg ik. De man graait dan een kabel van de onderste rij, duwt hem in mijn hand. Deze is een tientje. Ik knik, dit is wat ik wil, hij pakt hem weer af en scant hem om er een bonnetje van te maken. Ondertussen blijft hij praten, klinkt bijna gekwetst dat ik zijn eerste suggesties negeerde.
‘Die ik je eerst liet zien geven niet alleen een signaal van een superieure kwaliteit door, maar gaan ook nog een leven lang mee!’
‘Deze kabel is voor mijn vriendinnetje,’ zeg ik, ‘en aangezien ik nog niet weet of deze relatie een leven lang meegaat, ga ik niet zulke dure investeringen doen.’
Dan grijnst hij en laat het rusten.

En zij vond het cadeautje lief.

Geplaatst op Geef een reactie

REM

Twee Arabische bouwvakkers staan, dik ingepakt tegen de kou en de snijdende wind, naast hun busje. Ze stampen met hun voeten en wrijven hun gehandschoende handen om nog een beetje warmte te voelen. De jongste bouwvakker gooit een voorwerp hard op de grond, het spettert uit elkaar, een stuk ijs, of misschien iets van glas. Hij lacht erom. Dan wordt de aandacht van de oudste gevangen door een liedje op de autoradio, hij reikt over de stoel het busje in om de muziek harder te zetten, veel harder. Dan, heel voorzichtig, dansen ze op het ritme van de muziek, en als het refrein komt, zingt de oudste bouwvakker vol overgave, vals en luidkeels mee.
‘Everybody hurts… Sometimes.’

Geplaatst op Geef een reactie

Kerstkindjes

‘Anne, Anne, vertel over die kerstkaart!’ zegt een van mijn collega’s. Het eerste Sinterklaasfeest op mijn nieuwe werk. Alle cadeautjes zijn uitgepakt, iedereen heeft een paar biertjes op.

Anne, een net gekleed dametje van 23, glimlacht en kijkt naar me.
‘Nou, dus ik was voor het eerst niet bij mijn ouders met kerst.’
Achter haar beginnen de andere collega’s al te lachen.
‘En in Afrika kan je gewoon geen kerstkaarten krijgen. Dus ik heb een paar negertjes op een rij gezet, met van die lekker bolle buikjes.’
Dat woord hoor je niet meer zo vaak, negertjes. En zeker niet van hoogblonde meisjes die net een paar maanden aids-voorlichting hebben gegeven in Ghana.

‘Toen heb ik met make-up, want ik had make-up meegenomen, op die rijstbuikjes; HOERA HET IS KERST geschreven. Harstikke leuke foto geworden.’
‘Maar vonden ze dat nou wel leuk,’ vraag ik voorzichtig.
‘Nou, dat was nog heel raar, ze keken best boos op de foto. Zeiden mijn ouders nog wat van. Maar elke keer als ik zo’n dorpje inkwam, wilden al die kinderen op de foto, “Picturepicture” was het altijd. En als ik ze dan een keer nodig heb, gelijk zo’n smoel allemaal! Raar hoor.’
‘Vertel over die andere foto!’ zegt een andere collega,  ‘Die was ook zo leuk!’
‘Oh ja,’ zegt ze zonder enige gene, ‘op een ander negerbuikje heb ik; “Rijstbuikje” gezet.’
‘Dat kan je toch niet maken?’ zeg ik.
Ze kijkt me aan, oprecht verbaasd. ‘Maar hij weet toch niet wat er staat? Dus wat maakt het dan uit?’

Geplaatst op Geef een reactie

Witte Billen

Nu huilen ze allebei! Ik begrijp er niets meer van. We hebben toch alles goed gedaan? Ik kijk naar Tim, mijn beste vriend. Hij doet zijn onderbroek weer aan, en zit met zijn rug naar me, zodat ik zijn piemel niet meer kan zien. Daarnet zag ik hem nog wel. Zijn piemel is veel bruiner dan die van mij, en is heel krom. Hij plast vast vaak naast de wc. Of staat hij altijd buiten het toilet, mikt hij om het hoekje met zijn kromme ding, zo de pot in. Tim heeft een rood hoofd. Ik denk dat ik hem nu maar beter niks kan vragen over zijn piemel.

‘Ik wil naar mamma,’ zegt Annemarie. Janneke huilt al de hele tijd. Ze zijn allebei nog steeds helemaal bloot, maar je kan niks meer zien, want ze zitten met hun knieën opgetrokken tot hun borst, armen strak om hun benen geslagen.
Tim is bijna klaar met aankleden. Ik doe mijn onderbroek ook maar aan. En mijn spijkerbroek. Die nieuwe, die nog moeilijk aan gaat. Tussendoor blijf ik naar de blote meisjes kijken, maar mijn piemel wordt nog steeds niet hard, zoals Wouter uit groep 8 had gezegd, en die had het weer van zijn grote broer.

Wat hebben we nou verkeerd gedaan? We hebben een rustige plek in het bos gevonden, een mooie hut gebouwd, lekker droog, met zeil op de grond. Twee oude matrassen uit de schuur van Tim gehaald. Was nog lastig, want ze zijn best groot. En schone lakens erop, natuurlijk. Schone lakens, had de grote broer van Wouter gezegd, schone lakens anders willen meisjes het niet met je doen. En hij was al 18, dus hij had het al heel vaak gedaan en wist dat soort dingen.
En onze vriendinnetjes wilden ook. Die zeiden meteen ja. Hadden meegeholpen met de hut. Janneke had kussens meegenomen van thuis, en Annemarie had kaarsjes aangestoken. Want dat hadden ze in een tijdschrift gelezen, dat dat goed was voor de sfeer.
Annemarie en Janneke waren zich nu ook aan het aankleden. Er zat kippenvel op hun billen. Hun billen waren nog veel witter dan hun benen. Zouden mijn billen ook zo wit zijn? Ik besloot om het maar niet te vragen.

De meisjes huilden niet echt meer. Af en toe snikten ze een beetje. Tim had zijn tas al gepakt, was er zijn blikjes in aan het stoppen, en de chips. Het was eigenlijk mijn chips, maar goed.
‘Ik ga,’ zei Tim. Hij keek niet naar ons.
‘Doei,’ zei ik.
Hij knikte, maar zei niets. Ik zag dat hij ook een beetje moest huilen. Tim ging de hut uit, het bos in.
Janneke en Annemarie waren nu ook helemaal aangekleed. Ze hadden de kaarjes uitgeblazen, de kussens in hun tas gestopt. Janneke keek me aan.
‘Doei Miro,’ zei ze. Ze glimlachte best wel lief.

Toen greep Annemarie Janneke bij haar arm.
‘Misschien, misschien, misschien zijn we wel zwanger!’ zei Annemarie. Toen gilde ze heel eventjes. Janneke werd nog witter, nog witter dan haar billen. Ze gingen allebei snel weg.
Gisteren leek het nog zo’n goed idee, een sekshut bouwen. Maar waarom voelden we ons allemaal nou zo raar? Bloot bovenop elkaar gaan liggen moest toch superlekker zijn?

En toen moest ik ook een beetje huilen.

Geplaatst op Geef een reactie

Piep

Achter mij stappen een hip geklede jongen van twintig en zijn even hippe vriendin de bus in. Hij rommelt omslachtig in zijn zakken, zij koopt een kaartje bij de chauffeur. De buschauffeur, een man van 50 met een verweerde kop, bekijkt het gerommel van de jongen kritisch, doet de deur alvast dicht.

Dan heeft de jongen zijn kaart gevonden. Hij haalt het met een snelle zwiep over het apparaat, krijgt een foutmelding. Weer een snelle zwiep, en weer het afkeurende geluid. De jongen kijkt naar de kaart en draait hem om, wil hem er dan weer langs zwiepen.

‘Je denkt toch ook niet bij je wijf dat ze met één snelle zwiep tevreden is,’ zegt de buschauffeur luid en duidelijk. De hele bus gaat iets anders op zijn stoel zitten om te kunnen volgen wat er gebeurd. De jongen bloost, het meisje grijnst. Nu haalt de jongen de kaart er wat rustiger langs. Foute piep. Nog trager haalt hij de kaart er langs, maar weer lukt het niet. De jongen wordt een beetje zenuwachtig, probeert het nog een keer, nog langzamer, maar helaas. Dan grist zijn meisje de kaart uit zijn hand, drukt het een hele tel tegen de machine aan. Een tevreden piep komt er uit het apparaat.

‘Thuis moet ik het ook altijd zelf doen,’ zegt ze tegen de buschauffeur en ze knipoogt.

Als de jongen en het meisje in Monnickendam uitstappen, zwaait de chauffeur naar ze.

‘Veel plezier met het goedmaken, meid!’ roept hij, en dat is het eerste moment dat de jongen weer een beetje kan lachen. En zijn vriendin geeft hem een kusje.