Geplaatst op Geef een reactie

Boodschappen

Het meisje legt met enige moeite de dikke pizza op de lopende band, tilt een grote huismerk colafles erbij. Ze is er maar net sterk en groot genoeg voor. Ze klapt netjes het handvat van het mandje in voordat ze het op de andere mandjes zet. Dan kijkt ze naar haar moeder, die aan het bellen is.

‘Weet je wat hij zei? Weet je dat?’ zegt de moeder met een plat Amsterdams accent.

‘Hij zei dat als ze zich zo gedraagt, dat het dan aan de opvoeding moest liggen.’

De pizza komt bij de cassière aan. Ze groet het meisje vriendelijk, het meisje groet terug, draait zich dan weer naar haar moeder om voorzichtig aan haar mouw te trekken. Haar moeder kijkt even geïrriteerd, maar haalt dan een vijfje uit haar zak, belt verder. Het meisje pakt het geld aan en geeft het aan de cassière.

‘Dankjewel,’ zegt deze, en; ‘Alsjeblieft,’ als ze het wisselgeld geeft.

Het meisje pakt het aan en geeft het door aan haar moeder, die het zonder te kijken in haar zak stopt.

“Wil je een bonnetje?’ vraagt de cassière. Het meisje kijkt even naar haar moeder die al bellend richting de uitgang loopt.

‘Eh, ja,’ beslist ze en pakt het aan. Dan sjouwt ze zo snel als ze kan de zware fles en pizza achter haar moeder aan.

Vlak bij de uitgang stopt moeder de telefoon weg.

‘Wat heb je dat goed gedaan!’ zegt ze trots tegen haar dochter. Ze slaat een arm om haar schouders, drukt haar even stevig tegen zich aan en kust haar voorhoofd. Dan neemt ze de fles cola en de pizza over.
En het meisje huppelt de winkel uit.

Geplaatst op Geef een reactie

Bereik: Kut

Twee pubermeisjes kijken naar een rek vol seksspeelgoed voor vrouwen bij de drogist. Ze giechelen terwijl ze een voor een de speeltjes en vibrators van de haakjes afhalen om goed te bestuderen.

Ik sta bij het snoepgoed, twijfel of ik weer zo’n grote zak pepermunt ga kopen. De vorige zak heb ik pas net leeg.

‘Deze lijkt wel een telefoon!’ roept het ene meisje uit.

Ik draai me naar ze om en zie dat het geribbelde apparaatje inderdaad iets van een telefoon weg heeft.

‘Je kan er wel mee bellen, maar het bereik is kut,’ flap ik er dan uit.

Verrast draaien ze zich om.

‘Hoi meester,’ zegt het ene meisje. Ze wordt rood. Het meisje met de vibrator in haar hand kijkt mijn leerlinge aan.

‘Bijles wiskunde,’ legt ze uit.

Ik graai achter me een zak pepermunt uit het schap, laat het zien.

‘Pepermunt,‘ zeg ik, en dan: ‘Doei!’

Ik loop snel richting de kassa.

‘Tot morgenmiddag meester!’ roept ze me nog na.

Geplaatst op 1 Reactie

Steppen

Voor me op het smalle fietspad fietst een vader. Zijn zoontje, 7 of 8 jaar, stept naast hem. Ze hebben een stevig tempo, maar het ventje stept dapper door. De hand van de vader gaat even naar de capuchon op de rug van het jongetje, heel handig pakt hij het beet om het over het vast iets te koude hoofd van zijn zoontje te leggen.

Dat ga ik later ook doen, denk ik, met mijn zoontje, als hij oud genoeg is. Samen op pad, hij op zijn kleine fietsje, of op zijn stepje, ik ernaast op mijn grote fiets en hem dan heel voorzichtig door het verkeer begeleiden.

Ik kom iets dichterbij, fiets langzamer omdat het pad te smal is om in te halen en de stoep te hoog om uit te wijken. De vader heeft door dat er iemand achter hen fietst. Hij wordt meteen zenuwachtig, gaat iets harder fietsen om zijn zoon in te halen, maar die stept gewoon iets steviger door en houdt hem bij. Ik hou nog meer in om aan te geven dat ik geen haast heb. De vader merkt dat niet. Hij trapt harder door, legt zijn hand op de rug van zijn zoontje, probeert hem in de richting van de stoep te duwen, duwt iets te hard, het zoontje raakt uit balans en valt, hard, op zijn handen en klapt door, op zijn gezicht.

Het jongetje gilt. Ik rem af, wil kijken of ik kan helpen, maar besef dat ik niet meer kan doen dan de vader. Als ik voorbij het ventje fiets, zie ik zijn van pijn en schrik vertrokken gezicht. Hij gilt harder.

Als ik de vader voorbij fiets, kijkt de man me verontschuldigend aan, haalt zijn schouders op, alsof hij zich schaamt voor zijn onhandige zoon die zomaar op straat valt en daarmee het verkeer ophoudt.

Ik fiets door en kijk niet achterom.

Geplaatst op Geef een reactie

Gevaarlijk

De schuur staat achterin de tuin, en is oud. De planken zijn ruw en er zitten gaten tussen. Af en toe vliegen vogels onder het dak en die verdwijnen daar. Ze wonen in de schuur, zegt papa altijd, net zoals wij in het huis wonen. Toch mag ik ze niet gaan bekijken, ook al wonen er nu kleine baby-vogeltjes.

De schuur is gevaarlijk, zegt papa. Ik begrijp dat niet. Een schuur zèlf kan niet gevaarlijk zijn. Maar ja, spijkers zèlf zijn ook niet gevaarlijk. Wel als je er twee in een stopcontact stopt. Niet ééntje, want dan gebeurt er niks, maar twee; dát is gevaarlijk. En water is ook niet gevaarlijk. Tenzij je gaat zwemmen, als je niet kan zwemmen. Dan is het wel gevaarlijk, want dan verdrink je en dan word je pas weer wakker als je op de kant ligt en er staan allemaal mensen om je heen. En een bed is ook niet gevaarlijk. Tenzij het bed rechtop tegen de muur staat, en je gaat er naast spelen en dan duw je er tegenaan, per ongeluk, en dan valt het bed. Dan is het bed wel gevaarlijk.

Maar een schuur kan niet gevaarlijk zijn. Ik vond het vroeger wel een beetje eng, maar toen was ik klein, en nu ben ik al zes. Ik duw met mijn vinger in het gat naast de deur, en kan zo de klink naar boven duwen. Dan gaat de deur open. Binnen moet ik niezen. Ik weet niet waarom. Misschien is dat wel gevaarlijk, dat je er van moet niezen. Maar dat denk ik toch niet. Er staat een grote tafel met een hamer en spijkers en een zaag en potjes met schroefjes. Ziet er ook niet gevaarlijk uit. Als ik de spijkers of de schroeven maar niet in een stopcontact stop. En er staat een stoel in de hoek. Er hangt een lampje boven en die doet het. Op het tafeltje naast de stoel liggen allemaal boekjes met plaatjes van blote mevrouwen. Ze zijn een beetje zoals de mevrouwen van de sauna waar ik met mama naartoe was geweest, maar toch ook weer niet. Die mevrouwen hadden meer haar overal en langere borsten. Maar ze waren ook ouder en mama had gezegd dat de zwaartekracht harder trekt als je ouder wordt, en dat eerst je borsten gaan hangen en dan je buik en dan je vel en als de aarde heel hard aan je trekt ga je er in liggen. Maar ik weet niet zo goed wat zwaartekracht is.

Er staat ook een krukje en een oude stoel met maar drie poten en een kist met plankjes en touwen en doosjes en andere dingen die ik niet ken. Ik voel aan alle dingen, en sommige zijn een beetje scherp, maar niet gevaarlijk. Dan hoor ik buiten voetstappen. Papa komt eraan! Ik verstop me snel achter de kist en trek een deken over me heen. En dan moet ik bijna niezen maar doe het niet en dat voelt heel raar.

Papa is in de schuur. Hij staat in de deuropening, want daar zie ik zijn voeten. Ik kan niet zijn buik en zijn gezicht zien, want ik zie alleen lage dingen, want ik zit onder de deken. Weer moet ik bijna niezen, maar ik doe het niet, want dan weet papa dat ik hier ben, en dat mag niet want het is gevaarlijk. En dan weet ik wat er gevaarlijk is! De schuur is gevaarlijk, want papa zegt dat ik er niet mag komen, en als ik er dan toch kom, wordt papa boos en dat is gevaarlijk, dan krijg ik tikken, tikken die ik verdien want ik ben stout geweest. Ik ben nu bang voor de schuur, want papa is in de deuropening en ik kan er niet uit, en ik moet bijna niezen.

Papa komt steeds dichterbij en dichterbij en staat dan voor de kist. Hij zucht diep. Misschien heeft hij ook kriebel aan zijn neus en wil hij ook niet niezen. Hij zoekt iets in de kist, en haalt het dan eruit. Het maakt veel herrie als hij het er uit haalt, er vallen steeds dingen tot hij het helemaal heeft. En dan schuift hij het krukje naar het midden van de schuur. Even staat hij naast het krukje, en hij gooit iets omhoog en hij mompelt en gooit dan weer iets omhoog. Dan gaat hij op het krukje staan. Het krukje wiebelt. Dan wordt het weer stil. Papa zucht weer. En dan zucht hij weer. Papa zucht altijd zo als mama boos is. Dan is het heel lang stil, en ik moet twee keer bijna niezen, maar doe het niet, want anders wordt papa boos. En als mama boos is, wordt papa heel snel boos op mij. Ik kijk onder de deken naar de kruk waar papa op staat, ik kan tot zijn benen kijken, maar verder durf ik niet. Dan hoor ik mama lopen buiten, die klinkt altijd heel anders dan papa als ze loopt. De deur gaat open en ik zie de voeten van mama. Die zucht nu ook, nog dieper dan papa. Mama gaat schuin staan, en dan weet ik dat ze haar armen over elkaar doet en dat ze teleurgesteld is, want zo staat ze heel vaak als ze met me moet praten als er weer iets gebeurd is wat ik heb gedaan. En wat niet goed is. Mama zucht weer.

‘Ik wilde weten hoe je zou reageren,’ zegt papa van op de kruk.

‘Je bent een slappeling,’ zegt mama.

Ik begrijp niet wat ze zeggen, maar ze zijn allebei boos, of verdrietig, of iets anders. Ik begrijp de woorden wel, maar het klopt niet. Mama staat nog steeds in de deuropening.

‘En nu?’ zegt mama, maar het is geen vraag volgens mij.

‘Wat moet ik doen dan? Smeken of je me wilt houden? Dat je me vergeeft?’

‘Daarom doe je, doe je dit?’

‘Ik weet niks anders! Je praat niet met me, je raakt me niet meer aan, je kijkt niet eens naar me. Het was een foutje! Zij stelt niets voor. Jij bent mijn alles.’

Mama zucht weer.

‘Een scheiding overleef ik niet,’ zegt papa zachtjes, en ik ken dat woord. Dat is een slecht woord. De buren zijn gescheiden, vertelde mama en dat was heel erg verdrietig. Dat is als mensen niet meer bij elkaar willen zijn. Als ze altijd ruzie maken. En papa en mama maken heel veel ruzie, maar dat maken ze altijd dus eigenlijk is dat best wel gewoon.

‘Je maakt ook altijd overal een drama van,’ zegt mama, en dan draait ze zich om, slaat de deur achter zich dicht.

Papa zucht heel erg. Dan zucht hij nog een keer, en dan vloekt hij. Hij vloekt nooit, want dat vindt mama niet fijn, maar als iets niet lukt, zoals toen hij allemaal vies water over zich heen kreeg toen hij de wasbak ging repareren omdat die stuk was en hij moest spugen daarvan, toen vloekte hij ook heel erg. Ik weet niet meer wat hij zei, maar mama was er erg boos over. In huis gaat heel hard muziek aan. En nu ben ik verdrietig, want mama doet alleen de muziek heel erg hard als ze niet wil dat we haar horen huilen. Papa vloekt weer, ik zie zijn voeten wiebelen op het krukje.

‘Kuttouw,’ zegt papa, en dat woord ken ik. Dat is geen goed woord. Dan zegt het krukje krak en papa schrikt. Zijn voeten glijden van het krukje af, en het krukje valt om. De voeten van papa trappelen, net zoals een baby trappelt. Of zoals wanneer je op je rug ligt op je bed en je gaat fietsen, maar dan zonder fiets, heel hard trappen. Papa maakt een raar geluid.

‘Gh gh gh gh,’ zegt hij. Ik begrijp niet wat dat betekent. Stefan van school had verteld dat zijn ouders buitenaardse wezens zijn. Dat ze geheimtaal spreken met elkaar. Misschien is papa ook een buitenaards wezen. Maar ik denk het niet. Papa maakt steeds meer ghgh geluid, probeert op het krukje te gaan staan, maar het is gevallen en hij kan er niet bij. Misschien moet ik het krukje naar hem brengen, dan kan hij weer staan, en dat wil hij heel graag. Maar papa mag me niet zien, want ik mag ècht niet in de schuur komen. Dan wordt papa heel erg boos.

Papa fietst niet meer. En hij doet ook geen ‘Gh, gh, gh,’ meer. Hij is stil. Er drupt iets langs zijn broek op de grond. Als ik heel lang gewacht heb, en papa is nog steeds stil, doe ik de deken een beetje weg. Ik zie zijn benen, zijn buik en dan zijn armen en hoofd. Er zit een touw om zijn keel en het touw zit om de balk boven hem. Papa heeft zijn ogen open en ik schrik. Maar papa ziet mij niet. Ik ga staan en leg het kleed op de grond, en ga naar papa toe. Hij heeft in zijn broek geplast en gepoept. Hij stinkt. Maar hij heeft ook gehuild. Ik heb ook wel eens in mijn broek gepoept toen ik moest huilen omdat ik gevallen was, en mijn arm was scheef en moest in het gips. Misschien had papa ook zoveel pijn. Ik ga voor papa staan. Ik weet niet wat ik moet doen. Dan weet ik het. Ik pak het krukje en zet het weer onder de voeten van papa, want dat wilde hij heel erg graag. Misschien is hij dan niet boos op me. Het is best moeilijk om zijn voeten op het krukje te zetten, want hij valt er steeds vanaf en zijn benen stinken heel erg. Hij is heel erg wiebelig. Maar het lukt me. Ik kijk weer naar papa. Zijn ogen zijn nog steeds open, maar hij ziet me niet.

De muziek is uit en ik hoor de voetstappen van mama naar de schuur komen. Ik hoop heel erg dat ze niet boos op me is. De deur gaat open.

 

Geplaatst op Geef een reactie

Geen Licht

Een jongen van een jaar of twaalf, gebreide muts, iets te grote fiets, houdt zich vast aan het paaltje met de knop voor het stoplicht. Hij drukt er ongeduldig op, kijkt naar het stoplicht. Ik kijk mee, en zie dat het licht uit staat. De verkeerslichten voor de auto’s en voetgangers staan ook uit, zie ik. De jongen blijft hoopvol naar het stoplicht kijken. Ik fiets langs hem.

“Hij is al groen hoor,” roep ik, en ik realiseer me dat dat niet waar is.

De jongen gaat op de pedalen staan, helemaal klaar om door te fietsen, kijkt dan naar het stoplicht, schrikt van wat hij ziet en zet zijn voeten zo vlug weer op de grond dat hij bijna omvalt.

Ik fiets door. Aan de andere kant van de drukke weg stop ik, en kijk om. De jongen drukt driftig op het knopje, en kijkt naar het verkeerslicht dat niet groen kan worden.

Geplaatst op Geef een reactie

Instelling

Een Turkse moeder draait de kinderwagen met haar 1-jarige zoontje naar links als ze bij de balie komt. Haar kind draait zich om, probeert oogcontact met zijn moeder te krijgen, maar ze moet praten met de dame achter het loket. Nog een keer probeert hij het, draait zich lichaam zo ver mogelijk, rekt zijn nek uit, maar zijn moeder is druk bezig. Hij kermt, niet hard maar wel klagelijk. Zijn moeder kijkt heel snel naar hem, maar als ze ziet dat er niets aan de hand is, gaat ze verder met het gesprek. Hij is even stil, begint dan zachtjes te jammeren. Zijn moeder glimlacht verontschuldigend naar de mensen om haar heen.

Dan draait een meisje van drie aan de andere kant van de hal zich om. Haar roze jurkje, roze sandaaltjes en roze haarband steken mooi af tegen haar diepbruine huid. Ze heeft een toverstaf in haar hand, ook roze. Als ze ziet waar het gehuil vandaan komt, loopt ze zonder te aarzelen op het jongetje af en gaat naast hem staan. Met één vinger streelt ze heel teder zijn hoofd. Hij houdt meteen op met huilen, kijkt naar het roze engeltje, strekt even zijn hand uit om haar toverstaf aan te raken maar laat dat dan, rustig geworden door haar zachte aanrakingen. Hij sluit zijn ogen. De moeder van het jongetje kijkt om als ze hem niet meer hoort piepen, glimlacht naar het meisje, zoekt even oogcontact met de moeder van het roze dametje, ze glimlachen. Het jongetje zit rustig in zijn wagen, het meisje aait.

Dan komt de moeder van het meisje in beweging, ze is klaar. Ze roept haar dochtertje. Het meisje aait nog één keer, maakt dan haar ogen van hem los, kijkt naar haar moeder. Deze steekt haar hand uit om haar dochter mee te nemen. Het meisje rent naar haar moeder, huppelt mee naar de draaideur. Het jongetje mist de aanraking meteen, doet verschrikt zijn ogen open, kijkt om zich heen, ziet het engeltje verdwijnen, steekt verlangend zijn armen uit en jammert, nog even. Ze kijkt niet om.

Geplaatst op Geef een reactie

Stomme vraag

Het meisje van tien zegt dat ze echt niet als enige gaat helpen met vegen. Als ik haar toch de bezem aanbiedt, vlucht ze lachend naar buiten. De juf van groep 4 kijkt haar na.
‘Toen ze bij mij in de klas zat, was ze nog heel stil. Leuk om te zien hoe vrolijk en open ze is geworden,’ zegt de juf.
We schuiven de tafels terug, zetten de stoeltjes erop. Klein, heel klein, zijn de stoeltjes van groep 4.

Ik kijk uit het raam naar het plein, waar het meisje rond rent. Ik kan me totaal niet voorstellen dat deze spraakzame en vrolijke druktemaker ooit stil in een hoekje heeft gezeten.
‘Maar toen sprak ze ook nog bijna geen Nederlands,’ gaat de juf verder, ‘en ze had tot haar zevende met haar moeder in de gevangenis gezeten in XXland.’
Ik ben even stil, begrijp het niet.
‘Had haar moeder drugs gesmokkeld ofzo?’
‘Nee,’ zegt de juf, ‘politieke gevangene.’
En ik schaamde me voor mijn vraag, maar ik wist niet waarom.

Geplaatst op Geef een reactie

Oetietoetie

Ik doe het niet. Ik weiger om zo te praten. Er zal geen toediewoedie of opoediepoediepoe uit mijn mond komen, laat staan hopsieflopsie of iets anders achterlijks. Met zo’n hoog stemmetje. Ik doe normaal, praat normaal, en heb ga ook geen gekke bekken trekken. Ik zwéér het.

Dan krijg ik de vijf dagen oude zoon van mijn broer in mijn armen gelegd. Mijn allereerste neefje.
‘Hallo,’ zeg ik tegen hem, en dat klinkt heel erg stom. Ik weet even niets te zeggen, terwijl ik normaal nooit om woorden verlegen zit. Ik kan alleen maar kijken naar dat piepkleine ventje. Ik probeer woorden te maken, maar mijn mond vormt ze niet. Wat moet ik zeggen? ‘Wat zie je er lekker gerimpeld uit?’ Moet ik vragen naar zijn gevoelens aangaande de bevalling? Ik kijk en ik kijk naar hem, doe dan mijn mond open.
‘Oetietoetie?’ zeg ik, en hij kijkt me aan en lacht.

Geplaatst op Geef een reactie

Duifjes

De hond van de duivenmelker houdt niet op met blaffen. Meestal hoor ik hem één of twee keer kort en fel uithalen, maar deze keer gaat hij maar door. Misschien zit er weer een kat uitdagend op het huisje van de buren.
Ik loop naar het balkon, zie geen kat. Wel twee Marokkaanse meisjes aan de overkant van het blok, op hun balkon. Ze kijken naar de hond, en roepen; “Wraf! Waf!’ Elke keer als ze dat doen, springt de grote herder tegen de schutting op, blaft en gromt. De meisjes lachen.
Dan komt de duivenmelker, een grote man met brede schouders en lang grijs haar in een paardenstaart, uit zijn huis. Hij kijkt naar zijn hond, hoort dan de meisjes blaffen en ziet hoe zijn hond erop reageert.
‘Hey!’ roept hij, ‘willen jullie daar effe mee ophouden?’
De meisjes kijken elkaar aan, kijken dan weer naar de man.
‘Nee!’ roepen ze.
De man denkt na, de meisjes roepen ‘Waf’ en de hond springt weer blaffend tegen de schutting.
‘Vinden jullie dat nou leuk ofzo?’ roept hij dan, iets bozer.
De meisjes knikken.
‘Ja! Heel erg leuk’ roepen ze terug. Ze blaffen verder, de hond reageert nog feller.
De man knarst met zijn tanden.
‘Doe normaal ja!’ schreeuwt hij.
Weer kijken de meisjes elkaar aan.
‘We doen normaal,’ roepen ze vrolijk, ‘We praten gewoon een beetje met hem.’
De man is even stil. Hij kijkt naar zijn hond, naar de meisjes en weer naar de hond. Dan spreekt hij langzaam, luid en duidelijk.
‘Ik doe hem wel aan de riem. Kom ik bij jullie thuis langs. Kunnen jullie hem aaien.’
De meisjes kijken één tel naar de grote, woest blaffende hond, en rennen dan gillend naar binnen. De deur slaat achter hen dicht.
Ik kijk naar de duivenmelker. Hij geeft me een knipoog.

Geplaatst op Geef een reactie

Met een hupje

Ik was mijn vader vergeten. De biologische dan. Maar hij was er wel, daar op de gang in de rechtbank, vlak voordat de terechtzitting begon waarmee ik mijn adoptie ongedaan ging maken. De adoptie door de ex-man van mijn moeder. Ergens is het wel logisch dat je je biologische vader terug krijgt als je je adoptiefvader aan de kant zet, maar ik had het me gewoon niet gerealiseerd.

‘Hoi,’ zegt hij. Ik kijk hem nieuwsgierig aan. Hij ziet er niet anders uit dan op de zwart-wit foto’s die ik van hem had.
‘Alles goed?’ vraagt hij. Ik haal mijn schouders op, steek mijn hand uit. Hij pakt hem gretig aan, alsof hij het niet verwacht had.
‘Lang geleden,’ zegt hij dan.
’16 jaar,’ zeg ik. Zo lang geleden ging hij weg, en ik had hem nooit meer gezien. Ik kijk op mijn brief of ik bij de juiste zaal ben, en ga dan op het bankje zitten. Hij gaat naast me zitten.
‘Ik woon nu in Alphen aan de Rijn,’ zegt hij. Ik knik, want ik had dat gehoord, via via. Hij ging bij zijn vrouw en kind weg omdat ze zijn carrière als rocker in de weg stonden, en eindigde als gemeenteambtenaar in Alphen aan de Rijn. Met een nieuwe vrouw en een nieuw kind.
‘Leuk huisje gekocht daar, met uitzicht op de haven. Wist je dat Alphen een haven heeft? Bijna niemand weet dat.’
Dat wist ik niet. Hij kijkt voor zich uit. Dan kijkt hij weer naar mij.
‘Weet je,’ zegt hij dan, ‘ik heb een vraagje. Jij wordt nu weer, wettelijk, mijn zoon. Stel dat ik kom te overlijden, ga je dan, wil je dan, maak je dan aanspraak op de erfenis? Het huis? Want dan moet mijn vrouw er uit, als ze je niet kan afkopen.’
Even denk ik na, zeg ik niets. Hij kijkt me niet aan.

‘Volgens mij heb ik laatst gelezen dat sinds een paar jaar alles naar de langst levende partner gaat,’ zeg ik dan. Ik had dat ergens gelezen. ‘Dus je hoeft je geen zorgen te maken. En ik hoef het trouwens ook niet, jouw huis of je spullen.’
‘Meen je dat echt? Van die langstlevende partner?’
‘Ik heb het ooit gelezen,’ zeg ik, ‘maar zoek het anders voor de zekerheid nog even uit.’
‘Doe ik, doe ik,’ zegt hij, en hij staat op, wrijft in zijn handen.
‘Ik eh, heb een afspraak op mijn werk. Kan ik echt niet onderuit. Bezuinigingsronde. We moeten overleggen welke van de personeelsleden een exit-traject in moeten gaan. Moet ik bij zijn, anders ontslaan ze dadelijk heel mijn team. Kan ik niet laten gebeuren natuurlijk.’
Ik begrijp het. Dan groet hij en loopt de gang uit. Het valt me op dat hij een soort ‘hupje’ in zijn tred heeft. En mijn vriendin zei eergisteren; ‘Je hebt een hupje als je loopt.’ Blijkbaar heb ik dat van hem.
De zaaldeur gaat open, mijn naam wordt genoemd. Ik ga naar binnen, alleen. En ik loop met een hupje, want dat heb ik van mijn vader.

Geplaatst op Geef een reactie

Jonge Meisjes

De H&M, op een drukke zaterdagmiddag. Twee meisjes van een jaar of dertien staan in de rij voor de kassa. Een netjes geklede oudere dame spreekt ze aan.
‘Kunnen jullie me misschien vertellen waar de jonge meisjes afdeling is?’ vraagt ze.
De meisjes kijken haar aan, denken na.
‘Eh, nee mevrouw, jonge meisjes-afdeling, nee, dat weet ik eigenlijk niet,’ zegt de ene. Dan gaat er bij het andere meisje een lichtje branden. Ze geeft haar vriendinnetje een duw, en lacht.
‘Haha! Ze bedoelt ons! Jonge meisjes, dat zijn wij!’ En gezamenlijk wijzen de jonge meisjes de dame waar ze heen moet.

Geplaatst op Geef een reactie

Dun IJs

De presentatie van de kleuter-dansgroep staat op het punt om te beginnen. In roze tutuutjes staan ze op het podium, zenuwachtig zwaaiend naar hun ouders in het publiek. Alle moeders en vaders, opa’s en oma’s van de kinderen die vandaag hun eindpresentatie houden zijn er, behalve die van mijn leerlingen. Mijn groep-8-ers, die ik de afgelopen maanden heb geleerd hoe ze een website moesten bouwen, zijn zelf nog nauwelijks binnen, behalve Tim en Yahin.

‘Weet jij waar Gijs is?’ vraag ik aan Tim. Hij haalt zijn schouders op.
‘Een van de anderen dan?’
‘Anna komt niet, geloof ik. Of wacht, toch wel,’ zegt Tim. Hij denkt erover na. Ik besluit de telefoonlijst te halen. Op de achtergrond lacht de zaal om iets wat de danslerares van de kleuters vertelt.

Ik bel eerst Gijs, die kent de meeste andere leerlingen.
‘Gijs is al een hele tijd geleden weg gegaan, hij ging Anna halen,’ zegt zijn moeder. Er zit een zweempje van ongerustheid in haar stem.
‘Oh dan kan hij hier elk moment binnenvallen,’ zeg ik. Ik loop terug als ik applaus hoor, wil weten hoever het programma staat. Wij zijn aan de beurt als de eerste vijf groepen geweest zijn. De kleuters zijn nog bezig. Als ik het telefoonnummer van Arya intoets, zie ik net op tijd dat ze al in de hal staat. Ik besluit om maar even te wachten met het bellen van de andere ouders, voordat ik er nog meer ongerust maak.
‘Gijs ging Anna halen,’ zeg ik tegen Tim. Tim luistert niet, hij kijkt naar buiten, over het dun-bevroren meer, naar het dijkje aan de andere kant. Hij wijst, ik kijk mee, zie niets wat de aandacht op zou kunnen eisen.
‘Dat is de fiets van Gijs!’ zegt Tim. Hij blijft staren, schudt dan zijn hoofd.
‘Die zou hij nóóit zo laten staan.’
Ik kijk mee. De fiets heeft een houten kistje op het stuur, is felgeel. Ik kan me niet voorstellen dat Tim het mis heeft. Dan zie ik hem een beslissing nemen.
‘Dit is niet goed. Ik ga kijken wat er aan de hand is,’ zegt hij. Tim graait zijn jas, rent voorbij alle ouders, langs het podium, door de uitgang naar buiten. Ik sta een tel als aan de grond genageld. Dan kijk ik nog een keer naar het eenzame fietsje naast het grote meer met het dunne laagje ijs, pak mijn jas, druk de lijst met namen in de handen van Arya en vertel haar bij te houden wie er allemaal binnen is.

Buiten kijk ik links en rechts. Rechts heb ik goed zicht op het fietsje, links is de brug naar de overkant. Ik ren rechts, zie dat Tim daar niet is, vloek, kijk nog even naar het fietsje, ren terug langs de ingang in de richting van de brug.
Bij de brug zie ik dat Tim al een heel stuk verder is. Hij is bij de fiets, kijkt zoekend om zich heen, loopt naar de rand van de ijsvlakte, kijkt ernaar. Ik krijg beelden van Gijs, met zijn handen tegen de onderkant van het ijs, zijn gezicht in een doodsschreeuw bevroren. Ik ren harder. Tim loopt terug, langs de fiets, naar een bouwterrein aan de andere kant. Hij verdwijnt uit het zich in een lager gelegen gedeelte. Ook ijs? Een put? Halverwege de dijk naar het fietsje moet ik rustiger lopen. Niet alleen omdat ik in het zicht loop van de hal waar de presentaties zijn, en ik niet wil dat de ouders eerst een kind, en dan mij erachter aan zien rennen, maar mijn adem is ook gewoon een beetje op. Ik zie Tim uit het lage deel komen, hij loopt langs een hek het bouwterrein op. Er staan busjes, en ineens krijg ik visioenen van een vastgebonden Gijs en een Tim die een busje wordt gesleurd door enge, slechte mannen. Net als Tim uit het zicht verdwijnt achter de busjes rijdt er eentje weg. Ik versnel mijn pas iets, loop langs het fietsje dat daar zonder slot staat, half op het fietspad en half ernaast, glij en struikel van het dijkje af, loop vlug door het lage gedeelte, klim aan de andere kant naar de bouwplaats. Ik kijk tussen de busjes, loop verder en daar, daar bij een van de huizen die blijkbaar al helemaal af gebouwd zijn, zie ik ze. Niet alleen Tim, maar ook Gijs en Anna. Gijs lacht hard als ik er aankom.
‘Dus ik sta hier te kletsen met Anna, zie ik ineens Tim over de dijk rennen en daarna de meester! Dat zag er zó raar uit!’
Ik laat hem lachen, weet toch niet zeker of ik hem juist een dreun of een knuffel wil geven.

Tim voelt zich ook een beetje beschaamd. Als we terug lopen naar de school, samen met de vrolijk kwetterende Gijs en Anna, geef ik Tim een vriendschappelijke dreun tegen zijn schouder.
‘Goede beslissing,’zeg ik tegen hem. ‘Je zag dat er iets niet klopte en ging op onderzoek uit.’
Tim glimlacht, een vleugje trots schijnt door zijn gegeneerdheid, en ik glimlach ook weer.

Geplaatst op Geef een reactie

Witte Billen

Nu huilen ze allebei! Ik begrijp er niets meer van. We hebben toch alles goed gedaan? Ik kijk naar Tim, mijn beste vriend. Hij doet zijn onderbroek weer aan, en zit met zijn rug naar me, zodat ik zijn piemel niet meer kan zien. Daarnet zag ik hem nog wel. Zijn piemel is veel bruiner dan die van mij, en is heel krom. Hij plast vast vaak naast de wc. Of staat hij altijd buiten het toilet, mikt hij om het hoekje met zijn kromme ding, zo de pot in. Tim heeft een rood hoofd. Ik denk dat ik hem nu maar beter niks kan vragen over zijn piemel.

‘Ik wil naar mamma,’ zegt Annemarie. Janneke huilt al de hele tijd. Ze zijn allebei nog steeds helemaal bloot, maar je kan niks meer zien, want ze zitten met hun knieën opgetrokken tot hun borst, armen strak om hun benen geslagen.
Tim is bijna klaar met aankleden. Ik doe mijn onderbroek ook maar aan. En mijn spijkerbroek. Die nieuwe, die nog moeilijk aan gaat. Tussendoor blijf ik naar de blote meisjes kijken, maar mijn piemel wordt nog steeds niet hard, zoals Wouter uit groep 8 had gezegd, en die had het weer van zijn grote broer.

Wat hebben we nou verkeerd gedaan? We hebben een rustige plek in het bos gevonden, een mooie hut gebouwd, lekker droog, met zeil op de grond. Twee oude matrassen uit de schuur van Tim gehaald. Was nog lastig, want ze zijn best groot. En schone lakens erop, natuurlijk. Schone lakens, had de grote broer van Wouter gezegd, schone lakens anders willen meisjes het niet met je doen. En hij was al 18, dus hij had het al heel vaak gedaan en wist dat soort dingen.
En onze vriendinnetjes wilden ook. Die zeiden meteen ja. Hadden meegeholpen met de hut. Janneke had kussens meegenomen van thuis, en Annemarie had kaarsjes aangestoken. Want dat hadden ze in een tijdschrift gelezen, dat dat goed was voor de sfeer.
Annemarie en Janneke waren zich nu ook aan het aankleden. Er zat kippenvel op hun billen. Hun billen waren nog veel witter dan hun benen. Zouden mijn billen ook zo wit zijn? Ik besloot om het maar niet te vragen.

De meisjes huilden niet echt meer. Af en toe snikten ze een beetje. Tim had zijn tas al gepakt, was er zijn blikjes in aan het stoppen, en de chips. Het was eigenlijk mijn chips, maar goed.
‘Ik ga,’ zei Tim. Hij keek niet naar ons.
‘Doei,’ zei ik.
Hij knikte, maar zei niets. Ik zag dat hij ook een beetje moest huilen. Tim ging de hut uit, het bos in.
Janneke en Annemarie waren nu ook helemaal aangekleed. Ze hadden de kaarjes uitgeblazen, de kussens in hun tas gestopt. Janneke keek me aan.
‘Doei Miro,’ zei ze. Ze glimlachte best wel lief.

Toen greep Annemarie Janneke bij haar arm.
‘Misschien, misschien, misschien zijn we wel zwanger!’ zei Annemarie. Toen gilde ze heel eventjes. Janneke werd nog witter, nog witter dan haar billen. Ze gingen allebei snel weg.
Gisteren leek het nog zo’n goed idee, een sekshut bouwen. Maar waarom voelden we ons allemaal nou zo raar? Bloot bovenop elkaar gaan liggen moest toch superlekker zijn?

En toen moest ik ook een beetje huilen.

Geplaatst op Geef een reactie

De Kampioen

Als begeleider mee op een weekje vakantie voor kinderen die normaal nooit op vakantie kunnen.

Natuurlijk won ik de modeshow. Niet dat de jongens uit mijn tent zo’n mooi ensemble voor me hadden uitgekozen, drie jurken en twee rokjes moest ik aan over mijn warme, lange legerbroek, vier hoeden en een helm kreeg ik op mijn hoofd, twee jasjes werden over mijn schouders gegooid en ik werd gedwongen om mijn voeten in een paar linkerschoenen (maat 32 en 34) te persen. En de kleuren matchten voor geen meter! Maar toch wist ik er iets succesvols van te maken.
Tijdens het wachten op mijn beurt om de catwalk te betreden, brandde de zon onbarmhartig op mijn hoofd, zweet droop tussen de stoffige en stinkende kleren door, mijn tenen werden steeds blauwer en de plastic helm duwde een nieuwe groef in mijn al zo gerimpelde voorhoofd. Reikhalzend keek ik uit naar een kans om mezelf te redden van een zeker lijkend oververhittingsdood. Toen die kans kwam, greep ik hem met beide handen beet.
De rauwe beat die uit de boxen kwam, zorgden ervoor dat mijn voeten als vanzelf de pijnlijk kleine schoenen uitdansten. De strakke en warme jurken zwierelden om me heen in een poging om mij los te laten, hoeden vlogen als vanzelf het publiek in en voordat ik het wist was de modeshow veranderd in een stripact. Hoewel ik mijn lange broek aanhield, was het publiek dolenthousiast, kinderen joelden, begeleiders genoten, en de jury kon niets anders dan mij tot de winnaar van de wedstrijd uitroepen (met de jongens van mijn tent als co-winnaars).
Dat moment was geweldig.

Anderhalve maand later, een buurtcentrum in Oud West. Ik zoek een begeleider van het kamp, vind haar niet. Twee deelnemers van dat kamp, 10 en 11 jaar oud, zijn er wel. Ze verwelkomen me vrolijk als ze mij zien, maar lijken mijn naam te zijn vergeten. In plaats daarvan roepen ze uit volle borst: ‘Stripperkampioen! Daar is de stripperkampioen!’. Enthousiast vertellen ze aan hun ouders en de aanwezige welzijnswerkers hoe goed ik kan strippen.
Dat moment was iets minder geweldig.

Geplaatst op Geef een reactie

Poes en Schnitzel

Poes

Ik peuter de de rood met witte haar uit mijn laptop en hou hem omhoog.
‘Dit is een haar van Henkie, mijn kat,’ leg ik uit. Mijn leerlingen lijken er niet in geïnteresseerd. Ik laat het stop-motion filmpje zien van deles ervoor. Ze lachen en wijzen als ze zichzelf leuke dingen zien doen. Als het klaar is, doe ik de laptop dicht en vertel de opdrachten voor deze week. Ze gaan allemaal aan de slag, op één jongetje na. Hij kijkt me aan.
‘Wat voor kat is het?’ vraagt hij.
‘Ehm, Henkie? Een rode kat,’ zeg ik.
‘Nee, wat voor kàt is het.’
‘Een Europese korthaar? Een gewone kat? Hij is wel een beetje gek,’ zeg ik.
Het jongetje zucht, denkt dan even na.
‘Is het een mannetje of een vrouwtje,’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Ooh,’ zeg ik, nu ik het eindelijk begrijp, ‘een mannetje.’
‘Okay,’ zegt hij, en hij loopt naar de andere leerlingen om aan de opdracht te werken.

Schnitzel

De computer werkt alwéér niet mee.
‘Schnitzel!’ zeg ik. Een van mijn leerlingen, een meisje van acht, kijkt me aan.
‘Wat zegt u meester?’
‘Ehm, ik zeg schnitzel.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat betekent schnitzel.’
‘Nee, waarom zegt u schnitzel?’
‘Omdat ik boos ben en eigenlijk iets anders wil zeggen dan schnitzel.’
‘Maar wat betekent het dan?’
‘Schnitzel,’ zeg ik vrolijk, maar zelfs ik weet dat dat niet grappig is. Het meisje kijkt me boos aan. Dan komt mijn assistente langsgelopen, op weg naar een andere leerling.
‘Schnitzel betekent chips,’ zegt ze in het voorbijgaan.
‘Ooh, chips!’ zegt het meisje.

Geplaatst op Geef een reactie

Ploppen

Lief Dagboek,

Grizzly is dood, en dat komt door dat kk-broertje van me. Pimmie, ik hoop dat je een jeukende ziekte krijgt ofzo, en sterft. En dan ga ik je niet zo mooi begraven als Grizzly!

Maar het komt ook een beetje door Martin. Ja inderdaad, die jongen met die Bieberkop waar Melissa al maanden verliefd op is. ‘Oe hij heeft me aangeraakt!’ Hij schopte je tijdens het dansen, doos, dat is geen aanraken! Maar goed, ik moest van haar mee naar Martins feestje, omdat ze zelf niet met hem durft te praten. Vroeg dat we waren! Hij was zijn kamer nog aan het opruimen en stoelen aan het neerzetten enzo. Ik heb hem nog geholpen om spullen naar de kamer van zijn broertje te sjouwen. Zagen we daar een kooi met een hamster, zeg ik: ik heb ook nog een hamster, van toen ik klein was, Grizzly heet-ie. Toen liet hij een truukje zien. Als je een hamster in je handen neemt, en dan zachtjes knijpt, héél zachtjes, dan ploppen zijn oogjes er een heel klein beetje uit. Ziet er vet freaky uit.

Feestje was suf verder, alleen maar dronken jongetjes die drankspelletjes aan het doen waren, en Melissa die de hele tijd Goldschnapps aan het zuipen was en die wachtte tot Martin haar ging zoenen, wat dus niet gebeurde. Ik was nog voor tien uur weg.

En ja, toen zag ik thuis Grizzly zo in zijn kooi zitten. Kon ik het niet laten om hem eruit te halen en ook even kijken of ik zijn oogjes er een beetje uit kon laten ploppen. En toen zwaaide dat gezwel van een broertje van me mijn kamerdeur open, had hij een monstermasker op zodat hij er nóg lelijker uitzag. Toen kneep ik iets te hard. En plopte er iets meer uit Grizzly’s hoofd dan alleen zijn oogjes. En nu ligt Grizzly de hamster in de tuin, naast Tarzan de kanarie en Smurf de poes. Rust zacht, Grizzly. Sorry dat ik je zo hard geknepen heb.

Liefs,

Ikke.

Ps: en als jij mijn dagboek nog één keer leest, pukkelkop, dan vertel ik aan al je klasgenoten dat je nog steeds in je bed plast.