Geplaatst op Geef een reactie

Oetietoetie

Ik doe het niet. Ik weiger om zo te praten. Er zal geen toediewoedie of opoediepoediepoe uit mijn mond komen, laat staan hopsieflopsie of iets anders achterlijks. Met zo’n hoog stemmetje. Ik doe normaal, praat normaal, en heb ga ook geen gekke bekken trekken. Ik zwéér het.

Dan krijg ik de vijf dagen oude zoon van mijn broer in mijn armen gelegd. Mijn allereerste neefje.
‘Hallo,’ zeg ik tegen hem, en dat klinkt heel erg stom. Ik weet even niets te zeggen, terwijl ik normaal nooit om woorden verlegen zit. Ik kan alleen maar kijken naar dat piepkleine ventje. Ik probeer woorden te maken, maar mijn mond vormt ze niet. Wat moet ik zeggen? ‘Wat zie je er lekker gerimpeld uit?’ Moet ik vragen naar zijn gevoelens aangaande de bevalling? Ik kijk en ik kijk naar hem, doe dan mijn mond open.
‘Oetietoetie?’ zeg ik, en hij kijkt me aan en lacht.

Geplaatst op Geef een reactie

Marokkanen verbranden niet

Hamid laat de foto’s zien van zijn vakantie. Met zijn beste vrienden eens een keertje niet naar Marokko, maar naar Brazilië. Hij wijst op het beeldscherm.
‘Dat was het chikie van Mo.’ We kijken naar een vrouw van 50 jaar die haar hangtieten in een veel te kleine bikini heeft gepropt. Ze mist drie voortanden. Mo heeft zijn arm om haar heengeslagen en kijkt gelukkig.
‘Hij heeft de hele week met haar liggen ‘jeweetwel’. Soms waren we hem uren kwijt!’
Ik wrijf in mijn ogen en kijk dan nog een keer. Ze blijft foeilelijk.
‘Waren er geen mooie vrouwen in Rio?’ vraag ik.
Hamid lacht hard.
‘Er waren zoveel wijven die er beter uitzagen, maar hij bleef bij haar. Hij zei dat hij niemand kende die zo lekker pijpte.’
‘Hij kent jou toch?’ vraagt een collega die achter ons staat mee te kijken. Iedereen lacht. Hamid kijkt hem aan.
‘Heej, geen slechte grappen maken. Dat is mijn werk.’
Hamid drukt op de knop van de volgende foto. Er valt me iets op, maar ik weet niet wat. Zonnig wit strand, blauwe zee, wolkloze hemel, schaars geklede mensen, en de drie mocro’s op de voorgrond, die hun West-side gebaar maken. Dan zie ik het, en ik wijs.
‘Jullie zijn allemaal knalrood! Verbrand!’
Hamid lacht schaapachtig.
‘Jaah… eh… Ze had het nog gezegd.’
‘Wie?’
‘Het meisje van het reisbureau. Ze zei tegen ons: neem zonnebrandcreme mee, en smeer je goed in. Wij lachten die chick helemaal uit man. Ik zeg tegen haar, Wij zijn mocro’s uit Tetouan. Uit de woestijn schatje. Mensen uit de woestijn gebruiken geen zonnebrand.’
Even is hij stil, dan kijkt hij naar de foto.
‘Toen zei ze dat ze onze foto’s van de vakantie heel graag wilde zien. Ik dacht dat ze me lekker vond, weet je. Dat ze mij nog eens wou zien. Dat zou logischer zijn, toch?’ Hij kijkt naar ons voor bevestiging, wij slaan hem geruststellend op zijn schouders.
‘Jij bent zo lekker dat alle vrouwen je graag nog een keertje zien,’ zegt een collega. Hamid knikt.
‘Precies, vrouwen willen mij altijd nog een keer zien. Zeker als ik foto’s heb van mijn lekkere lichaam in een strakke zwembroek. Dan weten ze alvast een beetje wat ze kunnen verwachten. Kunnen ze rek en strekoefeningen doen.’
Hij lacht er zelf om, drukt dan op de knop. Meer foto’s van de verbrande mocro’s komen langs. Elke keer als de tandeloze feeks langskomt, roepen wij en gooien we dingen naar het beeldscherm.
‘En?’ zeg ik na een tijdje, ‘ga je ze ook aan haar laten zien? Die foto’s?’
Hamid kijkt me aan en schudt zijn hoofd.
‘Ik zoek wel een ander reisbureau,’ zegt hij en dan bloost hij weer.

Geplaatst op Geef een reactie

Hersencel

In de keuken van de gehandicapte vrouw waar ik thuiszorg doe, vul ik de emmer met heet water om te kunnen dweilen. Weer dringt de geur die in het huis hangt zich aan me op, en nu weet ik wat het is. Het is terpentine. Ik doe de kraan uit en loop naar de woonkamer, waar de schilder bezig is. Ik kijk naar de man van vijftig met het korte grijze haar en de witte overall. Bijna al het houtwerk heeft hij af, hij is nu met de laatste deur bezig. Ik draai zijn radio wat zachter.
‘Ruik ik nou terpentine?’
Hij knikt zonder op te kijken.
‘Ik dacht dat thinners niet meer gebruikt mochten worden,’ zeg ik. Hij stopt een tel met schilderen, knikt weer.
‘Is ook verboden,’ zegt hij, en hij verft verder.
‘Maar jij gebruikt het toch?’ Nu legt hij zijn kwast neer.
‘Alleen met deze verf krijg je deze resultaten,’ zegt hij, en hij streelt liefkozend de deurposten die hij gisteren heeft gedaan. Ze zien er inderdaad prachtig uit.
‘Is het dan niet… is het niet slecht voor je hoofd?’
Hij glimlacht een beetje.
‘Ja, dat wel. Ik werk er nu dertig jaar mee, en ik merk het wel. Ik vergeet steeds vaker de namen van mijn vrienden. Maar als ik met verf op waterbasis werk, wordt het gewoon echt niet zo mooi als dit! Hoe kan ik mijn klanten nou géén topkwaliteit bieden?’
‘Ik zou het vreselijk vinden als ik de namen van mijn vrienden niet meer wist,’ zeg ik. Hij knikt.
‘Dat is ook vreselijk,’ zegt hij. Hij pakt zijn kwast weer op, en doopt het diep in het blik met verf.

Geplaatst op Geef een reactie

Duifjes

De hond van de duivenmelker houdt niet op met blaffen. Meestal hoor ik hem één of twee keer kort en fel uithalen, maar deze keer gaat hij maar door. Misschien zit er weer een kat uitdagend op het huisje van de buren.
Ik loop naar het balkon, zie geen kat. Wel twee Marokkaanse meisjes aan de overkant van het blok, op hun balkon. Ze kijken naar de hond, en roepen; “Wraf! Waf!’ Elke keer als ze dat doen, springt de grote herder tegen de schutting op, blaft en gromt. De meisjes lachen.
Dan komt de duivenmelker, een grote man met brede schouders en lang grijs haar in een paardenstaart, uit zijn huis. Hij kijkt naar zijn hond, hoort dan de meisjes blaffen en ziet hoe zijn hond erop reageert.
‘Hey!’ roept hij, ‘willen jullie daar effe mee ophouden?’
De meisjes kijken elkaar aan, kijken dan weer naar de man.
‘Nee!’ roepen ze.
De man denkt na, de meisjes roepen ‘Waf’ en de hond springt weer blaffend tegen de schutting.
‘Vinden jullie dat nou leuk ofzo?’ roept hij dan, iets bozer.
De meisjes knikken.
‘Ja! Heel erg leuk’ roepen ze terug. Ze blaffen verder, de hond reageert nog feller.
De man knarst met zijn tanden.
‘Doe normaal ja!’ schreeuwt hij.
Weer kijken de meisjes elkaar aan.
‘We doen normaal,’ roepen ze vrolijk, ‘We praten gewoon een beetje met hem.’
De man is even stil. Hij kijkt naar zijn hond, naar de meisjes en weer naar de hond. Dan spreekt hij langzaam, luid en duidelijk.
‘Ik doe hem wel aan de riem. Kom ik bij jullie thuis langs. Kunnen jullie hem aaien.’
De meisjes kijken één tel naar de grote, woest blaffende hond, en rennen dan gillend naar binnen. De deur slaat achter hen dicht.
Ik kijk naar de duivenmelker. Hij geeft me een knipoog.

Geplaatst op Geef een reactie

Met een hupje

Ik was mijn vader vergeten. De biologische dan. Maar hij was er wel, daar op de gang in de rechtbank, vlak voordat de terechtzitting begon waarmee ik mijn adoptie ongedaan ging maken. De adoptie door de ex-man van mijn moeder. Ergens is het wel logisch dat je je biologische vader terug krijgt als je je adoptiefvader aan de kant zet, maar ik had het me gewoon niet gerealiseerd.

‘Hoi,’ zegt hij. Ik kijk hem nieuwsgierig aan. Hij ziet er niet anders uit dan op de zwart-wit foto’s die ik van hem had.
‘Alles goed?’ vraagt hij. Ik haal mijn schouders op, steek mijn hand uit. Hij pakt hem gretig aan, alsof hij het niet verwacht had.
‘Lang geleden,’ zegt hij dan.
’16 jaar,’ zeg ik. Zo lang geleden ging hij weg, en ik had hem nooit meer gezien. Ik kijk op mijn brief of ik bij de juiste zaal ben, en ga dan op het bankje zitten. Hij gaat naast me zitten.
‘Ik woon nu in Alphen aan de Rijn,’ zegt hij. Ik knik, want ik had dat gehoord, via via. Hij ging bij zijn vrouw en kind weg omdat ze zijn carrière als rocker in de weg stonden, en eindigde als gemeenteambtenaar in Alphen aan de Rijn. Met een nieuwe vrouw en een nieuw kind.
‘Leuk huisje gekocht daar, met uitzicht op de haven. Wist je dat Alphen een haven heeft? Bijna niemand weet dat.’
Dat wist ik niet. Hij kijkt voor zich uit. Dan kijkt hij weer naar mij.
‘Weet je,’ zegt hij dan, ‘ik heb een vraagje. Jij wordt nu weer, wettelijk, mijn zoon. Stel dat ik kom te overlijden, ga je dan, wil je dan, maak je dan aanspraak op de erfenis? Het huis? Want dan moet mijn vrouw er uit, als ze je niet kan afkopen.’
Even denk ik na, zeg ik niets. Hij kijkt me niet aan.

‘Volgens mij heb ik laatst gelezen dat sinds een paar jaar alles naar de langst levende partner gaat,’ zeg ik dan. Ik had dat ergens gelezen. ‘Dus je hoeft je geen zorgen te maken. En ik hoef het trouwens ook niet, jouw huis of je spullen.’
‘Meen je dat echt? Van die langstlevende partner?’
‘Ik heb het ooit gelezen,’ zeg ik, ‘maar zoek het anders voor de zekerheid nog even uit.’
‘Doe ik, doe ik,’ zegt hij, en hij staat op, wrijft in zijn handen.
‘Ik eh, heb een afspraak op mijn werk. Kan ik echt niet onderuit. Bezuinigingsronde. We moeten overleggen welke van de personeelsleden een exit-traject in moeten gaan. Moet ik bij zijn, anders ontslaan ze dadelijk heel mijn team. Kan ik niet laten gebeuren natuurlijk.’
Ik begrijp het. Dan groet hij en loopt de gang uit. Het valt me op dat hij een soort ‘hupje’ in zijn tred heeft. En mijn vriendin zei eergisteren; ‘Je hebt een hupje als je loopt.’ Blijkbaar heb ik dat van hem.
De zaaldeur gaat open, mijn naam wordt genoemd. Ik ga naar binnen, alleen. En ik loop met een hupje, want dat heb ik van mijn vader.

Geplaatst op Geef een reactie

Licht

In de Vlieger, winkel voor kunstenaarsbenodigdheden.

Ik sta bij de kassa, heb net 100 mini-oogjes afgerekend en wacht geduldig op M. Ze heeft elastiekjes in verschillende kleuren en van een bepaalde lengte nodig, een paar vellen gekleurd papier, een groot vel zwart karton van een hele specifieke dikte.

Een lange man met een onverzorgde baard en woest haar komt naast me staan bij de kassa. In zijn hand houdt hij met voorzichtige vingers een groot, doorzichtig vel vast. Het is gemaakt van herfstbladeren waar alleen de nerf nog van overgebleven is, gevuld met een beetje vloeipapier, zodat de lichte bruine, gele en rode lijntjes van de nerven het vel van binnenuit kleuren. Als hij het beweegt, zachtjes neerlegt op de verlichte glazen toonbank, lijkt het papier een ragfijn glas-in-lood.
‘Heeft u hier nog meer van,’ vraagt de man met de wilde baard.
‘Nee, dit is de laatste. En het wordt niet meer gemaakt,’ zegt de verkoper.
De man met de baard kijkt met een tedere blik naar het vel, streelt het. De verkoper glimlacht, alsof hij al meerdere grote mannen met woeste baarden verliefd heeft zien worden op zachte kleuren en fijne lijnen.
‘Heel mooi,’ zeg ik. De man kijkt naar me en knikt, glimlacht. De verkoper loopt naar een andere klant.
‘Je zou het bijna zo tussen twee glasplaten zetten, om het als een raam te gebruiken,’ zeg ik. De man met de baard krijgt een afwezige blik, hij voelt aan het flinterdunne materiaal, kijkt dan weer naar me.
‘Dat is een heel erg goed idee! Ik denk dat ik dat maar ga doen.’

Als hij het vel in een beschermende hardkartonnen koker laat inpakken en de winkel verlaat, krijg ik een visioen van een huis, ergens in Amsterdam, waar het raam boven de voordeur vervangen is door twee glasplaten met een heel dun laagje magisch papier ertussen. En ik hoop dat ik het huis ooit zal vinden.

Geplaatst op Geef een reactie

Dun IJs

De presentatie van de kleuter-dansgroep staat op het punt om te beginnen. In roze tutuutjes staan ze op het podium, zenuwachtig zwaaiend naar hun ouders in het publiek. Alle moeders en vaders, opa’s en oma’s van de kinderen die vandaag hun eindpresentatie houden zijn er, behalve die van mijn leerlingen. Mijn groep-8-ers, die ik de afgelopen maanden heb geleerd hoe ze een website moesten bouwen, zijn zelf nog nauwelijks binnen, behalve Tim en Yahin.

‘Weet jij waar Gijs is?’ vraag ik aan Tim. Hij haalt zijn schouders op.
‘Een van de anderen dan?’
‘Anna komt niet, geloof ik. Of wacht, toch wel,’ zegt Tim. Hij denkt erover na. Ik besluit de telefoonlijst te halen. Op de achtergrond lacht de zaal om iets wat de danslerares van de kleuters vertelt.

Ik bel eerst Gijs, die kent de meeste andere leerlingen.
‘Gijs is al een hele tijd geleden weg gegaan, hij ging Anna halen,’ zegt zijn moeder. Er zit een zweempje van ongerustheid in haar stem.
‘Oh dan kan hij hier elk moment binnenvallen,’ zeg ik. Ik loop terug als ik applaus hoor, wil weten hoever het programma staat. Wij zijn aan de beurt als de eerste vijf groepen geweest zijn. De kleuters zijn nog bezig. Als ik het telefoonnummer van Arya intoets, zie ik net op tijd dat ze al in de hal staat. Ik besluit om maar even te wachten met het bellen van de andere ouders, voordat ik er nog meer ongerust maak.
‘Gijs ging Anna halen,’ zeg ik tegen Tim. Tim luistert niet, hij kijkt naar buiten, over het dun-bevroren meer, naar het dijkje aan de andere kant. Hij wijst, ik kijk mee, zie niets wat de aandacht op zou kunnen eisen.
‘Dat is de fiets van Gijs!’ zegt Tim. Hij blijft staren, schudt dan zijn hoofd.
‘Die zou hij nóóit zo laten staan.’
Ik kijk mee. De fiets heeft een houten kistje op het stuur, is felgeel. Ik kan me niet voorstellen dat Tim het mis heeft. Dan zie ik hem een beslissing nemen.
‘Dit is niet goed. Ik ga kijken wat er aan de hand is,’ zegt hij. Tim graait zijn jas, rent voorbij alle ouders, langs het podium, door de uitgang naar buiten. Ik sta een tel als aan de grond genageld. Dan kijk ik nog een keer naar het eenzame fietsje naast het grote meer met het dunne laagje ijs, pak mijn jas, druk de lijst met namen in de handen van Arya en vertel haar bij te houden wie er allemaal binnen is.

Buiten kijk ik links en rechts. Rechts heb ik goed zicht op het fietsje, links is de brug naar de overkant. Ik ren rechts, zie dat Tim daar niet is, vloek, kijk nog even naar het fietsje, ren terug langs de ingang in de richting van de brug.
Bij de brug zie ik dat Tim al een heel stuk verder is. Hij is bij de fiets, kijkt zoekend om zich heen, loopt naar de rand van de ijsvlakte, kijkt ernaar. Ik krijg beelden van Gijs, met zijn handen tegen de onderkant van het ijs, zijn gezicht in een doodsschreeuw bevroren. Ik ren harder. Tim loopt terug, langs de fiets, naar een bouwterrein aan de andere kant. Hij verdwijnt uit het zich in een lager gelegen gedeelte. Ook ijs? Een put? Halverwege de dijk naar het fietsje moet ik rustiger lopen. Niet alleen omdat ik in het zicht loop van de hal waar de presentaties zijn, en ik niet wil dat de ouders eerst een kind, en dan mij erachter aan zien rennen, maar mijn adem is ook gewoon een beetje op. Ik zie Tim uit het lage deel komen, hij loopt langs een hek het bouwterrein op. Er staan busjes, en ineens krijg ik visioenen van een vastgebonden Gijs en een Tim die een busje wordt gesleurd door enge, slechte mannen. Net als Tim uit het zicht verdwijnt achter de busjes rijdt er eentje weg. Ik versnel mijn pas iets, loop langs het fietsje dat daar zonder slot staat, half op het fietspad en half ernaast, glij en struikel van het dijkje af, loop vlug door het lage gedeelte, klim aan de andere kant naar de bouwplaats. Ik kijk tussen de busjes, loop verder en daar, daar bij een van de huizen die blijkbaar al helemaal af gebouwd zijn, zie ik ze. Niet alleen Tim, maar ook Gijs en Anna. Gijs lacht hard als ik er aankom.
‘Dus ik sta hier te kletsen met Anna, zie ik ineens Tim over de dijk rennen en daarna de meester! Dat zag er zó raar uit!’
Ik laat hem lachen, weet toch niet zeker of ik hem juist een dreun of een knuffel wil geven.

Tim voelt zich ook een beetje beschaamd. Als we terug lopen naar de school, samen met de vrolijk kwetterende Gijs en Anna, geef ik Tim een vriendschappelijke dreun tegen zijn schouder.
‘Goede beslissing,’zeg ik tegen hem. ‘Je zag dat er iets niet klopte en ging op onderzoek uit.’
Tim glimlacht, een vleugje trots schijnt door zijn gegeneerdheid, en ik glimlach ook weer.

Geplaatst op Geef een reactie

Connecties

‘Deze moet je hebben,’  zegt de verkoper. Hij wijst naar een glimmende plastic box waar een   skartkabel van 40 euro in ligt. Ernaast hangen kabels van 60-70 euro. Véél te duur.
‘Perfecte doorgave van beeld en geluid. Is het van blue-ray of dvd naar tv? LED-scherm of nog LCD?’
‘Uhm, van een videorecorder naar een televisie. Zo’n oude met een enorme achterkant,’ zeg ik. Hij kijkt me aan, maar lijkt mijn woorden niet te kunnen registreren.
‘Dit zijn echt de beste,’ zegt hij. Ik kijk om me heen, probeer te zien of er nog een koopjesbak staat.
‘Heb je geen goedkopere?’ Hij kijkt chagrijnig. Misschien krijgt hij een percentage van wat hij aan omzet draait. Hij neemt me mee naar een hoekje heel diep in de winkel. Daar staat een rek met kabeltjes en pluggen. De doosjes zijn zo oud dat het plastic een beetje wittig geworden is. Hij wijst zonder iets te zeggen naar een skartkabel van twintig euro. Ik aarzel nog steeds.
‘Ik heb er ergens nog eentje liggen, maar ik weet niet waar,’ zeg ik. De man graait dan een kabel van de onderste rij, duwt hem in mijn hand. Deze is een tientje. Ik knik, dit is wat ik wil, hij pakt hem weer af en scant hem om er een bonnetje van te maken. Ondertussen blijft hij praten, klinkt bijna gekwetst dat ik zijn eerste suggesties negeerde.
‘Die ik je eerst liet zien geven niet alleen een signaal van een superieure kwaliteit door, maar gaan ook nog een leven lang mee!’
‘Deze kabel is voor mijn vriendinnetje,’ zeg ik, ‘en aangezien ik nog niet weet of deze relatie een leven lang meegaat, ga ik niet zulke dure investeringen doen.’
Dan grijnst hij en laat het rusten.

En zij vond het cadeautje lief.

Geplaatst op Geef een reactie

Kerstkindjes

‘Anne, Anne, vertel over die kerstkaart!’ zegt een van mijn collega’s. Het eerste Sinterklaasfeest op mijn nieuwe werk. Alle cadeautjes zijn uitgepakt, iedereen heeft een paar biertjes op.

Anne, een net gekleed dametje van 23, glimlacht en kijkt naar me.
‘Nou, dus ik was voor het eerst niet bij mijn ouders met kerst.’
Achter haar beginnen de andere collega’s al te lachen.
‘En in Afrika kan je gewoon geen kerstkaarten krijgen. Dus ik heb een paar negertjes op een rij gezet, met van die lekker bolle buikjes.’
Dat woord hoor je niet meer zo vaak, negertjes. En zeker niet van hoogblonde meisjes die net een paar maanden aids-voorlichting hebben gegeven in Ghana.

‘Toen heb ik met make-up, want ik had make-up meegenomen, op die rijstbuikjes; HOERA HET IS KERST geschreven. Harstikke leuke foto geworden.’
‘Maar vonden ze dat nou wel leuk,’ vraag ik voorzichtig.
‘Nou, dat was nog heel raar, ze keken best boos op de foto. Zeiden mijn ouders nog wat van. Maar elke keer als ik zo’n dorpje inkwam, wilden al die kinderen op de foto, “Picturepicture” was het altijd. En als ik ze dan een keer nodig heb, gelijk zo’n smoel allemaal! Raar hoor.’
‘Vertel over die andere foto!’ zegt een andere collega,  ‘Die was ook zo leuk!’
‘Oh ja,’ zegt ze zonder enige gene, ‘op een ander negerbuikje heb ik; “Rijstbuikje” gezet.’
‘Dat kan je toch niet maken?’ zeg ik.
Ze kijkt me aan, oprecht verbaasd. ‘Maar hij weet toch niet wat er staat? Dus wat maakt het dan uit?’

Geplaatst op Geef een reactie

Witte Billen

Nu huilen ze allebei! Ik begrijp er niets meer van. We hebben toch alles goed gedaan? Ik kijk naar Tim, mijn beste vriend. Hij doet zijn onderbroek weer aan, en zit met zijn rug naar me, zodat ik zijn piemel niet meer kan zien. Daarnet zag ik hem nog wel. Zijn piemel is veel bruiner dan die van mij, en is heel krom. Hij plast vast vaak naast de wc. Of staat hij altijd buiten het toilet, mikt hij om het hoekje met zijn kromme ding, zo de pot in. Tim heeft een rood hoofd. Ik denk dat ik hem nu maar beter niks kan vragen over zijn piemel.

‘Ik wil naar mamma,’ zegt Annemarie. Janneke huilt al de hele tijd. Ze zijn allebei nog steeds helemaal bloot, maar je kan niks meer zien, want ze zitten met hun knieën opgetrokken tot hun borst, armen strak om hun benen geslagen.
Tim is bijna klaar met aankleden. Ik doe mijn onderbroek ook maar aan. En mijn spijkerbroek. Die nieuwe, die nog moeilijk aan gaat. Tussendoor blijf ik naar de blote meisjes kijken, maar mijn piemel wordt nog steeds niet hard, zoals Wouter uit groep 8 had gezegd, en die had het weer van zijn grote broer.

Wat hebben we nou verkeerd gedaan? We hebben een rustige plek in het bos gevonden, een mooie hut gebouwd, lekker droog, met zeil op de grond. Twee oude matrassen uit de schuur van Tim gehaald. Was nog lastig, want ze zijn best groot. En schone lakens erop, natuurlijk. Schone lakens, had de grote broer van Wouter gezegd, schone lakens anders willen meisjes het niet met je doen. En hij was al 18, dus hij had het al heel vaak gedaan en wist dat soort dingen.
En onze vriendinnetjes wilden ook. Die zeiden meteen ja. Hadden meegeholpen met de hut. Janneke had kussens meegenomen van thuis, en Annemarie had kaarsjes aangestoken. Want dat hadden ze in een tijdschrift gelezen, dat dat goed was voor de sfeer.
Annemarie en Janneke waren zich nu ook aan het aankleden. Er zat kippenvel op hun billen. Hun billen waren nog veel witter dan hun benen. Zouden mijn billen ook zo wit zijn? Ik besloot om het maar niet te vragen.

De meisjes huilden niet echt meer. Af en toe snikten ze een beetje. Tim had zijn tas al gepakt, was er zijn blikjes in aan het stoppen, en de chips. Het was eigenlijk mijn chips, maar goed.
‘Ik ga,’ zei Tim. Hij keek niet naar ons.
‘Doei,’ zei ik.
Hij knikte, maar zei niets. Ik zag dat hij ook een beetje moest huilen. Tim ging de hut uit, het bos in.
Janneke en Annemarie waren nu ook helemaal aangekleed. Ze hadden de kaarjes uitgeblazen, de kussens in hun tas gestopt. Janneke keek me aan.
‘Doei Miro,’ zei ze. Ze glimlachte best wel lief.

Toen greep Annemarie Janneke bij haar arm.
‘Misschien, misschien, misschien zijn we wel zwanger!’ zei Annemarie. Toen gilde ze heel eventjes. Janneke werd nog witter, nog witter dan haar billen. Ze gingen allebei snel weg.
Gisteren leek het nog zo’n goed idee, een sekshut bouwen. Maar waarom voelden we ons allemaal nou zo raar? Bloot bovenop elkaar gaan liggen moest toch superlekker zijn?

En toen moest ik ook een beetje huilen.

Geplaatst op Geef een reactie

Piep

Achter mij stappen een hip geklede jongen van twintig en zijn even hippe vriendin de bus in. Hij rommelt omslachtig in zijn zakken, zij koopt een kaartje bij de chauffeur. De buschauffeur, een man van 50 met een verweerde kop, bekijkt het gerommel van de jongen kritisch, doet de deur alvast dicht.

Dan heeft de jongen zijn kaart gevonden. Hij haalt het met een snelle zwiep over het apparaat, krijgt een foutmelding. Weer een snelle zwiep, en weer het afkeurende geluid. De jongen kijkt naar de kaart en draait hem om, wil hem er dan weer langs zwiepen.

‘Je denkt toch ook niet bij je wijf dat ze met één snelle zwiep tevreden is,’ zegt de buschauffeur luid en duidelijk. De hele bus gaat iets anders op zijn stoel zitten om te kunnen volgen wat er gebeurd. De jongen bloost, het meisje grijnst. Nu haalt de jongen de kaart er wat rustiger langs. Foute piep. Nog trager haalt hij de kaart er langs, maar weer lukt het niet. De jongen wordt een beetje zenuwachtig, probeert het nog een keer, nog langzamer, maar helaas. Dan grist zijn meisje de kaart uit zijn hand, drukt het een hele tel tegen de machine aan. Een tevreden piep komt er uit het apparaat.

‘Thuis moet ik het ook altijd zelf doen,’ zegt ze tegen de buschauffeur en ze knipoogt.

Als de jongen en het meisje in Monnickendam uitstappen, zwaait de chauffeur naar ze.

‘Veel plezier met het goedmaken, meid!’ roept hij, en dat is het eerste moment dat de jongen weer een beetje kan lachen. En zijn vriendin geeft hem een kusje.

Geplaatst op Geef een reactie

Wijs

Ik was in dienst bij de Koninklijke Marechaussee, vlak na de oorlog.  Mijn eerste klus was het bewaken van Paleis het Loo. Hele dagen stilstaan, in weer en wind. De commandant posteerde me de eerste dag bij de achterkant van het Paleis het Loo. Hij vertelde me dat ik de dagjesmensen naar de hoofdingang van het paleis, aan de voorkant, moest sturen. Drie dagen lang deed ik dat tot aller tevredenheid, maar aan het eind van de derde dag kwam mijn commandant zelf me ophalen, in een jeep. Ik vroeg wat er was natuurlijk, maar hij wilde niets zeggen. Hij zette een andere marechaussee op mijn post neer, nam me mee naar de kazerne en bracht me naar zijn leidinggevende, die achter zijn bureau op me zat te wachten.’
‘De koningin is zeer tevreden over ons,’ vertelde hij, ‘En zeker over jou.’
Ik had werkelijk geen idee waar hij het over had.

‘Ze voelt zich bijzonder veilig bij het idee dat de achterkant van haar paleis zó goed bewaakt wordt, dat zelfs zij naar de hoofdingang wordt gestuurd. Ze laat doorgeven dat je van haar een paar dagen vrij krijgt als beloning voor je waakzaamheid.’

Verward kijk ik van hem naar het schilderij van koningin Wilhelmina, dat achter zijn bureau hangt, en weer terug. Toen keek ik nog eens naar het schilderij, zag er ineens het oude vrouwtje in dat met haar schildersbenodigdheden, koffer met verf en ezel, uit het bos geschuifeld was, aan het eind van die ochtend. Ik had haar vriendelijk verzocht om naar de hoofdingang te lopen, helemaal om het paleis heen. Er speelde een vreemde glimlach om haar lippen toen ze deed wat ik haar opdroeg,  gehoorzaam sleepte ze ezel en koffer over het modderige pad naar de andere kant. De koningin… ik had Koningin Wilhelmina weggestuurd bij de achterdeur van haar eigen paleis!

Gelukkig was het een wijze vorstin.

Geplaatst op Geef een reactie

Schuldig

Ik kijk naar de vuurstenen pijlpunten, de aardewerkscherven, de zilveren munten en het vele, vele antieke glaswerk. Ik pak het op, voel het gewicht, ruik eraan. Allemaal ècht oud. Heel gaaf. Voor iemand zoals ik, die jaren lang archeoloog wilde worden, is dit één grote schatkist. De eigenaar staat er glimlachend bij. Hij weet hoe mooi ik het vind. Dan wijs ik naar de grote kartonnen doos die op de tafel staat. Er zitten vreemde postzegels op, met Arabische letters.
‘Wat zit daar in?’ vraag ik.
‘Oh,’ zegt hij, ‘wat Romeins glaswerk uit Dubai. Ik moet het nog even nakijken voordat ik het doorverkoop aan de antiquair waar ik altijd zaken mee doe.’
In mijn hoofd komt de kaart van het Midden-Oosten op, en ik leg er in gedachten de kaart van het Romeinse Rijk overheen. Er is geen match.
‘Maar, maar, de Romeinen zijn toch helemaal niet helemaal bij Dubai gekomen?’
Dan voel ik me dom, ze hebben natuurlijk al het glas verkocht aan mensen uit dat gebied. In de Romeinse tijd was al veel lange-afstands handel…maar hij onderbreekt me, met een ondeugende grijns op zijn gezicht.
‘Dat weet jij, dat weet ik, dat weet ook die antiquair. Maar zijn klanten weten dat niet.’
En als we erom lachen, voel ik me een beetje schuldig.

Geplaatst op Geef een reactie

Saai

‘Maak me dood dan! Vecht met me! Of durf je niet?’
Uitdagend kijkt de lange zwerver naar K., K kijkt terug. Hij heeft een spottende glimlach op zijn gezicht, en ik denk voor het eerst die avond dat hij het gezeik van de zwerver zat is, en nu de confrontatie opzoekt. Ik stap weer van mijn fiets af, kijk nog even de Overtoom over, waar ik de laatste andere gasten van het verjaardagsfeest in de verte zie verdwijnen.

Uren eerder genoten we van de ondergaande zon, lekker eten en elkaar gezelschap. Het hele Vondelpark was vol met mensen die hetzelfde deden. Naast ons waren twee daklozen speklapjes aan het braden boven een houtsvuurtje. Een van deze mannen, een grote man met een woeste baard, kreeg een biertje toen hij langskwam en onze jarige feliciteerde.

De zon ging onder, alle andere bezoekers verlieten het park. Wij kregen het ook wel koud, maar vonden het nog steeds té prettig om te vertrekken. De lange zwerver kwam weer langs. Ik zag hem praten met K., hun woorden werden harder, ik ging erbij staan.
‘Weet je hoe zwaar ik het heb? Weet je hoe het is als iedereen je negeert? Wie ben jij nou?’ K. haalde zijn schouders om en ging ergens anders staan, ik sprak even met de zwerver, ging weg toen ik me begon te irriteren aan zijn herhalingen en beledigingen. Hij zocht andere mensen op, maar keerde steeds weer terug naar dezelfde zinnen, en hoe vaker hij dat deed, hoe meer mensen hem negeerden. Hij werd boos toen we hem een tweede biertje weigerden maar wilde het aanbod van de jarige, een biertje krijgen als hij een lange wandeling wilde maken, niet aannemen.
‘Waarom maak je hem niet dood? Hij is bruin, hij is anders dan jij. Maak hem dood dan!’ zei hij toen tegen de jarige over de jongen waar ze mee aan het praten was.

Hoewel we ons niet weg wilden laten jagen, besloten we te vertrekken. Het park voelde na zonsondergang ook niet meer van ons, maar van hem. Hij volgde ons, door het park, naar de straat waar een voor een de gasten wegfietsten, tot alleen K. en ik overbleven.

‘Geef me een biertje dan. Je hebt er nog genoeg. Ik betaal ervoor, kijk, ik heb geld.’ Hij haalt een plastic zak uit zijn jas. Er zit een joint in, een briefje van twintig en wat losse munten. K. negeert hem, kijkt even naar de avondwinkel waar we voor staan. De zwerver duwt tegen de bak achterop de fiets van K., waarin de six-packs liggen. Dan kijkt K. hem weer aan.
‘Weet je wat,’ zegt K., ‘Als je iets aardigs zegt, gebeurt er iets leuks.’
De baardman is even stil, dan maakt hij een gebaar van vertwijfeling met zijn handen.
‘Wat dan? Wat moet ik dan zeggen?’
‘Gewoon, iets aardigs.’
‘Je bent gek,’ zegt de zwerver. Even kijkt hij naar het bier. K. blijft glimlachen.
‘Wat bedoel je dan?’
‘Gewoon, iets aardigs. Als jij dat doet, doe ik ook iets aardigs.’
De man krabt zijn baard, aarzelt.
‘Bijvoorbeeld,’ zegt K., ‘ik vind dat jij een goede kop hebt. Je hebt een hele goede kop.’
De zwerver kijkt K. wantrouwend aan.
‘Wat moet ik zeggen dan?’ herhaalt hij.
‘Ik gaf je net een voorbeeld. Iets aardigs. En dan gebeurt er iets aardigs voor jou.’
De grote woeste man met de wilde baard krijgt een lege blik, spuugt dan een grote fluim op straat, gaat op zijn fiets zitten, en peddelt weg.
‘Jullie zijn saai!’ schreeuwt hij. Hij fietst langs mij, kijkt me aan, schreeuwt. ‘Saai! Heel saai zijn jullie!’ en hij is weg. We kijken hem na om ons ervan te vergewissen dat hij niemand achterna fietst. Dan stappen wij ook op de fiets. K. grijnst breed, ik feliciteer hem.
Wij, de saaie mensen, fietsen weg, en we hebben medelijden met de man die zó weinig vertrouwen heeft in mensen om nog iets aardigs te kunnen zeggen.

Geplaatst op Geef een reactie

Poes en Schnitzel

Poes

Ik peuter de de rood met witte haar uit mijn laptop en hou hem omhoog.
‘Dit is een haar van Henkie, mijn kat,’ leg ik uit. Mijn leerlingen lijken er niet in geïnteresseerd. Ik laat het stop-motion filmpje zien van deles ervoor. Ze lachen en wijzen als ze zichzelf leuke dingen zien doen. Als het klaar is, doe ik de laptop dicht en vertel de opdrachten voor deze week. Ze gaan allemaal aan de slag, op één jongetje na. Hij kijkt me aan.
‘Wat voor kat is het?’ vraagt hij.
‘Ehm, Henkie? Een rode kat,’ zeg ik.
‘Nee, wat voor kàt is het.’
‘Een Europese korthaar? Een gewone kat? Hij is wel een beetje gek,’ zeg ik.
Het jongetje zucht, denkt dan even na.
‘Is het een mannetje of een vrouwtje,’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Ooh,’ zeg ik, nu ik het eindelijk begrijp, ‘een mannetje.’
‘Okay,’ zegt hij, en hij loopt naar de andere leerlingen om aan de opdracht te werken.

Schnitzel

De computer werkt alwéér niet mee.
‘Schnitzel!’ zeg ik. Een van mijn leerlingen, een meisje van acht, kijkt me aan.
‘Wat zegt u meester?’
‘Ehm, ik zeg schnitzel.’
‘Wat betekent dat?’
‘Dat betekent schnitzel.’
‘Nee, waarom zegt u schnitzel?’
‘Omdat ik boos ben en eigenlijk iets anders wil zeggen dan schnitzel.’
‘Maar wat betekent het dan?’
‘Schnitzel,’ zeg ik vrolijk, maar zelfs ik weet dat dat niet grappig is. Het meisje kijkt me boos aan. Dan komt mijn assistente langsgelopen, op weg naar een andere leerling.
‘Schnitzel betekent chips,’ zegt ze in het voorbijgaan.
‘Ooh, chips!’ zegt het meisje.

Geplaatst op Geef een reactie

Ploppen

Lief Dagboek,

Grizzly is dood, en dat komt door dat kk-broertje van me. Pimmie, ik hoop dat je een jeukende ziekte krijgt ofzo, en sterft. En dan ga ik je niet zo mooi begraven als Grizzly!

Maar het komt ook een beetje door Martin. Ja inderdaad, die jongen met die Bieberkop waar Melissa al maanden verliefd op is. ‘Oe hij heeft me aangeraakt!’ Hij schopte je tijdens het dansen, doos, dat is geen aanraken! Maar goed, ik moest van haar mee naar Martins feestje, omdat ze zelf niet met hem durft te praten. Vroeg dat we waren! Hij was zijn kamer nog aan het opruimen en stoelen aan het neerzetten enzo. Ik heb hem nog geholpen om spullen naar de kamer van zijn broertje te sjouwen. Zagen we daar een kooi met een hamster, zeg ik: ik heb ook nog een hamster, van toen ik klein was, Grizzly heet-ie. Toen liet hij een truukje zien. Als je een hamster in je handen neemt, en dan zachtjes knijpt, héél zachtjes, dan ploppen zijn oogjes er een heel klein beetje uit. Ziet er vet freaky uit.

Feestje was suf verder, alleen maar dronken jongetjes die drankspelletjes aan het doen waren, en Melissa die de hele tijd Goldschnapps aan het zuipen was en die wachtte tot Martin haar ging zoenen, wat dus niet gebeurde. Ik was nog voor tien uur weg.

En ja, toen zag ik thuis Grizzly zo in zijn kooi zitten. Kon ik het niet laten om hem eruit te halen en ook even kijken of ik zijn oogjes er een beetje uit kon laten ploppen. En toen zwaaide dat gezwel van een broertje van me mijn kamerdeur open, had hij een monstermasker op zodat hij er nóg lelijker uitzag. Toen kneep ik iets te hard. En plopte er iets meer uit Grizzly’s hoofd dan alleen zijn oogjes. En nu ligt Grizzly de hamster in de tuin, naast Tarzan de kanarie en Smurf de poes. Rust zacht, Grizzly. Sorry dat ik je zo hard geknepen heb.

Liefs,

Ikke.

Ps: en als jij mijn dagboek nog één keer leest, pukkelkop, dan vertel ik aan al je klasgenoten dat je nog steeds in je bed plast.