Geplaatst op Geef een reactie

Hersencel

In de keuken van de gehandicapte vrouw waar ik thuiszorg doe, vul ik de emmer met heet water om te kunnen dweilen. Weer dringt de geur die in het huis hangt zich aan me op, en nu weet ik wat het is. Het is terpentine. Ik doe de kraan uit en loop naar de woonkamer, waar de schilder bezig is. Ik kijk naar de man van vijftig met het korte grijze haar en de witte overall. Bijna al het houtwerk heeft hij af, hij is nu met de laatste deur bezig. Ik draai zijn radio wat zachter.
‘Ruik ik nou terpentine?’
Hij knikt zonder op te kijken.
‘Ik dacht dat thinners niet meer gebruikt mochten worden,’ zeg ik. Hij stopt een tel met schilderen, knikt weer.
‘Is ook verboden,’ zegt hij, en hij verft verder.
‘Maar jij gebruikt het toch?’ Nu legt hij zijn kwast neer.
‘Alleen met deze verf krijg je deze resultaten,’ zegt hij, en hij streelt liefkozend de deurposten die hij gisteren heeft gedaan. Ze zien er inderdaad prachtig uit.
‘Is het dan niet… is het niet slecht voor je hoofd?’
Hij glimlacht een beetje.
‘Ja, dat wel. Ik werk er nu dertig jaar mee, en ik merk het wel. Ik vergeet steeds vaker de namen van mijn vrienden. Maar als ik met verf op waterbasis werk, wordt het gewoon echt niet zo mooi als dit! Hoe kan ik mijn klanten nou géén topkwaliteit bieden?’
‘Ik zou het vreselijk vinden als ik de namen van mijn vrienden niet meer wist,’ zeg ik. Hij knikt.
‘Dat is ook vreselijk,’ zegt hij. Hij pakt zijn kwast weer op, en doopt het diep in het blik met verf.

Geplaatst op Geef een reactie

Duifjes

De hond van de duivenmelker houdt niet op met blaffen. Meestal hoor ik hem één of twee keer kort en fel uithalen, maar deze keer gaat hij maar door. Misschien zit er weer een kat uitdagend op het huisje van de buren.
Ik loop naar het balkon, zie geen kat. Wel twee Marokkaanse meisjes aan de overkant van het blok, op hun balkon. Ze kijken naar de hond, en roepen; “Wraf! Waf!’ Elke keer als ze dat doen, springt de grote herder tegen de schutting op, blaft en gromt. De meisjes lachen.
Dan komt de duivenmelker, een grote man met brede schouders en lang grijs haar in een paardenstaart, uit zijn huis. Hij kijkt naar zijn hond, hoort dan de meisjes blaffen en ziet hoe zijn hond erop reageert.
‘Hey!’ roept hij, ‘willen jullie daar effe mee ophouden?’
De meisjes kijken elkaar aan, kijken dan weer naar de man.
‘Nee!’ roepen ze.
De man denkt na, de meisjes roepen ‘Waf’ en de hond springt weer blaffend tegen de schutting.
‘Vinden jullie dat nou leuk ofzo?’ roept hij dan, iets bozer.
De meisjes knikken.
‘Ja! Heel erg leuk’ roepen ze terug. Ze blaffen verder, de hond reageert nog feller.
De man knarst met zijn tanden.
‘Doe normaal ja!’ schreeuwt hij.
Weer kijken de meisjes elkaar aan.
‘We doen normaal,’ roepen ze vrolijk, ‘We praten gewoon een beetje met hem.’
De man is even stil. Hij kijkt naar zijn hond, naar de meisjes en weer naar de hond. Dan spreekt hij langzaam, luid en duidelijk.
‘Ik doe hem wel aan de riem. Kom ik bij jullie thuis langs. Kunnen jullie hem aaien.’
De meisjes kijken één tel naar de grote, woest blaffende hond, en rennen dan gillend naar binnen. De deur slaat achter hen dicht.
Ik kijk naar de duivenmelker. Hij geeft me een knipoog.

Geplaatst op Geef een reactie

Piet

Winter, een dag voor Sinterklaas.

De oude dame houdt de winkeldeur open voor het stelletje.
‘Kom maar binnen met je knecht,’ roept ze vrolijk tegen het blonde meisje dat als eerste naar binnen komt. Dan ziet ze de zwarte krullen en het donkere gezicht van het vriendje. Verschrikt slaat ze een hand voor haar mond. Het vriendje lacht hard.

Geplaatst op Geef een reactie

Noten

Ze beginnen mij en mijn vriendin goed te leren kennen, hier in het ziekenhuis. De neuroloog en de oncoloog kenden mij natuurlijk al heel erg lang, maar sinds ik een relatie heb met Sofie is ze altijd meegegaan naar alle afspraken.
‘Ik wil alles met je meemaken,’ zei ze simpelweg toen ik haar vertelde over de halfjaarlijkse controles die bedoeld waren om te zien of mijn cellen zich niet weer iets te enthousiast delen.

Dus ze ging mee, elke keer, drie jaar lang. Elke keer was ze bij alle voorgesprekken, als ik weer met mijn hoofd in de MRI scan moest om mijn hersenen te laten checken, bij het horen van de uitslag. En elke keer konden we weer opgelucht weg. Tot dit jaar.

‘Een ongeneeslijke vorm van kanker,’ zei de oncoloog. Hij gebruikte andere woorden, maar ik had er genoeg verstand van gekregen om te weten wat hij bedoelde. Sofie kneep in mijn hand en keek me aan, en op mijn gezicht kon ze alles lezen. Het einde. Ergens verbaasde het me niet. Op mijn elfde had ik voor de eerste keer een hersentumor gekregen, op mijn 22ste voor de tweede keer, en nu ben ik 33. Ik had alleen nooit gedacht dat dit dan ook meteen mijn allerlaatste zou zijn, de definitieve klap. In de zes maanden tussen twee scans heel smerig en stiekem opgebouwd, en dan BAM, vol in mijn kop, zo groot als een walnoot. Dat zei mijn neuroloog. Omdat walnoten op hersenen lijken, is het een soort walnoot in je walnoot, zei hij nog. Mijn neuroloog is nogal een grappenmaker.

Sofie keek mee naar de 3d-scan op het beeldscherm toen hij het vertelde. Ze stak haar vinger uit en raakte de plek aan waar het vlekje zat, alsof ze met één vinger het noodlot weg kon vegen. Maar het vlekje kon niet worden uitgewist.
‘Misschien groeit hij niet,’ zei oncoloog, ‘we hebben patiënten gezien bij wie de tumor nauwelijks groeit, jaren lang.’ Ik geloofde dat niet. Alles groeit bij mij razendsnel, op de basisschool was mijn tuinkers de grootste, de tomaten op mijn balkon rijpen al in mei, die tumor zou ook wel groeien als, als ja, eh tuinkers. Of tomaten, dat is een betere vergelijking.

En toen gingen we naar huis, en daar liet Sofie mij schrikken, want zij had ook een walnootje in haar lichaam, maar dan een goeie. Zo eentje waarvan je hoopt dat hij zo groot mogelijk wordt. We hebben hem gehouden. Ik heb niet eens gevraagd of ze het wel aandurfde, zo met die tijdbom in mijn kop. Deze was voor ons, ons cadeautje voor elkaar. En we keken samen, die maanden erna, naar haar echo’s en mijn scans. Haar walnootje groeide gelukkig stukken sneller dan die van mij. En ze straalde en ze huilde. Ik vroeg haar steeds om dat niet te doen, janken deed ze maar als ik de pijp uit was. Ik wilde nu alleen maar van haar prachtige glimlach genieten. Ze deed het niet, zei ze, zij had mij genomen zoals ik was, ik nam haar maar zoals zij was. En daar had ze natuurlijk volkomen gelijk in, die huilebalk.

Ik begon er last van te krijgen, van mijn groeiende walnootje. Dingen gingen minder. Praten ging nog wel, lopen ook, plannen maken was nog geen probleem, maar ik werd steeds vaker misselijk, en mijn motoriek ging achteruit. Om de haverklap liet ik serviesgoed uit mijn handen vallen, stootte vazen om. Sofie dreigde om alles in huis te vervangen door plastic voorwerpen zodat ze minder scherven hoefde te ruimen. Ze had zelfs voor de grap een offerte laten maken voor het bedekken van de vloeren en alle muren met die rubberen tegels die je tegenwoordig op alle kinderspeelplaatsen ziet liggen.
Alles zal minder worden, elke dag, een voor een vallen functies uit, totdat ik een plantje ben, een dood plantje dan, want dat had ik op mijn 23e heel helder vast laten leggen. Al onze vooruitzichten werden slecht. Toch wilde ik haar nog één hoogtepunt geven, iets waardoor ze mij zou herinneren als de man die ik ben, en niet als de scherven ervan. Ik wilde haar nog één keer verrassen en meenemen op een groot avontuur.

Daar lag ik weer, vastgebonden op een plank en mijn kop vastgeklemd, in het grote plastic gat geschoven waar de MRI scan omheen gebouwd is. Weer gaan ze met die grote magneet plakken van mijn hersenen vastleggen om te zien hoeveel ruimte die walnoot opeist in mijn kop. Weer zit Sofie naast de vriendelijke dame die de machine bestuurt.
De machine heeft zijn eerste draaicyclus gehad. Ze hebben genoeg informatie. De vrouw vraagt of alles goed gaat met mij, of ik niet misselijk ben. Ik vraag of ze even naar me toe wilt komen, ze staat op, komt de onderzoeksruimte in. Ze laat Sofie achter bij de computers. En Sofie ziet het beeldscherm, waar mijn onhandige Powerpoint-presentatie begint te spelen. Ze ziet mijn gephotoshopte foto’s, ik met een kleine baard, een grote baard, een lange witte baard, elke foto weer naast haar, zij met steeds langer en witter wordend haar. Ze hoort het liedje uit de disco waarop we het eerst gezoend hebben, ze ziet ons op vakantie naar alle landen waar we geweest zijn, en een paar landen waar we naartoe hadden willen gaan. Dan hoort ze mij zeggen dat ik geen angst meer ken sinds ik haar ontmoette, dat de wereld veel meer te bieden heeft, dat ik meer kleuren kan zien, beter kan proeven en ruiken en veel meer voel sinds die gelukkige dag, en dat ik dat met haar wil vieren.
Ze leest dat ze maar eens moet kijken in mijn jaszak. Ze kijkt naar de machine waar ik in lig, glimlacht, staat op en haalt het doosje uit mijn jaszak, opent het en knikt ja, begint te huilen. Ik word losgemaakt van de plank, sta op, Sofie komt binnen en hier, op de plek waar het noodlot het zichtbaarst is, kussen we, en beloven we elkaar eeuwige liefde. Of in ieder geval tot de dood ons scheidt.

Geplaatst op Geef een reactie

Met een hupje

Ik was mijn vader vergeten. De biologische dan. Maar hij was er wel, daar op de gang in de rechtbank, vlak voordat de terechtzitting begon waarmee ik mijn adoptie ongedaan ging maken. De adoptie door de ex-man van mijn moeder. Ergens is het wel logisch dat je je biologische vader terug krijgt als je je adoptiefvader aan de kant zet, maar ik had het me gewoon niet gerealiseerd.

‘Hoi,’ zegt hij. Ik kijk hem nieuwsgierig aan. Hij ziet er niet anders uit dan op de zwart-wit foto’s die ik van hem had.
‘Alles goed?’ vraagt hij. Ik haal mijn schouders op, steek mijn hand uit. Hij pakt hem gretig aan, alsof hij het niet verwacht had.
‘Lang geleden,’ zegt hij dan.
’16 jaar,’ zeg ik. Zo lang geleden ging hij weg, en ik had hem nooit meer gezien. Ik kijk op mijn brief of ik bij de juiste zaal ben, en ga dan op het bankje zitten. Hij gaat naast me zitten.
‘Ik woon nu in Alphen aan de Rijn,’ zegt hij. Ik knik, want ik had dat gehoord, via via. Hij ging bij zijn vrouw en kind weg omdat ze zijn carrière als rocker in de weg stonden, en eindigde als gemeenteambtenaar in Alphen aan de Rijn. Met een nieuwe vrouw en een nieuw kind.
‘Leuk huisje gekocht daar, met uitzicht op de haven. Wist je dat Alphen een haven heeft? Bijna niemand weet dat.’
Dat wist ik niet. Hij kijkt voor zich uit. Dan kijkt hij weer naar mij.
‘Weet je,’ zegt hij dan, ‘ik heb een vraagje. Jij wordt nu weer, wettelijk, mijn zoon. Stel dat ik kom te overlijden, ga je dan, wil je dan, maak je dan aanspraak op de erfenis? Het huis? Want dan moet mijn vrouw er uit, als ze je niet kan afkopen.’
Even denk ik na, zeg ik niets. Hij kijkt me niet aan.

‘Volgens mij heb ik laatst gelezen dat sinds een paar jaar alles naar de langst levende partner gaat,’ zeg ik dan. Ik had dat ergens gelezen. ‘Dus je hoeft je geen zorgen te maken. En ik hoef het trouwens ook niet, jouw huis of je spullen.’
‘Meen je dat echt? Van die langstlevende partner?’
‘Ik heb het ooit gelezen,’ zeg ik, ‘maar zoek het anders voor de zekerheid nog even uit.’
‘Doe ik, doe ik,’ zegt hij, en hij staat op, wrijft in zijn handen.
‘Ik eh, heb een afspraak op mijn werk. Kan ik echt niet onderuit. Bezuinigingsronde. We moeten overleggen welke van de personeelsleden een exit-traject in moeten gaan. Moet ik bij zijn, anders ontslaan ze dadelijk heel mijn team. Kan ik niet laten gebeuren natuurlijk.’
Ik begrijp het. Dan groet hij en loopt de gang uit. Het valt me op dat hij een soort ‘hupje’ in zijn tred heeft. En mijn vriendin zei eergisteren; ‘Je hebt een hupje als je loopt.’ Blijkbaar heb ik dat van hem.
De zaaldeur gaat open, mijn naam wordt genoemd. Ik ga naar binnen, alleen. En ik loop met een hupje, want dat heb ik van mijn vader.

Geplaatst op Geef een reactie

Licht

In de Vlieger, winkel voor kunstenaarsbenodigdheden.

Ik sta bij de kassa, heb net 100 mini-oogjes afgerekend en wacht geduldig op M. Ze heeft elastiekjes in verschillende kleuren en van een bepaalde lengte nodig, een paar vellen gekleurd papier, een groot vel zwart karton van een hele specifieke dikte.

Een lange man met een onverzorgde baard en woest haar komt naast me staan bij de kassa. In zijn hand houdt hij met voorzichtige vingers een groot, doorzichtig vel vast. Het is gemaakt van herfstbladeren waar alleen de nerf nog van overgebleven is, gevuld met een beetje vloeipapier, zodat de lichte bruine, gele en rode lijntjes van de nerven het vel van binnenuit kleuren. Als hij het beweegt, zachtjes neerlegt op de verlichte glazen toonbank, lijkt het papier een ragfijn glas-in-lood.
‘Heeft u hier nog meer van,’ vraagt de man met de wilde baard.
‘Nee, dit is de laatste. En het wordt niet meer gemaakt,’ zegt de verkoper.
De man met de baard kijkt met een tedere blik naar het vel, streelt het. De verkoper glimlacht, alsof hij al meerdere grote mannen met woeste baarden verliefd heeft zien worden op zachte kleuren en fijne lijnen.
‘Heel mooi,’ zeg ik. De man kijkt naar me en knikt, glimlacht. De verkoper loopt naar een andere klant.
‘Je zou het bijna zo tussen twee glasplaten zetten, om het als een raam te gebruiken,’ zeg ik. De man met de baard krijgt een afwezige blik, hij voelt aan het flinterdunne materiaal, kijkt dan weer naar me.
‘Dat is een heel erg goed idee! Ik denk dat ik dat maar ga doen.’

Als hij het vel in een beschermende hardkartonnen koker laat inpakken en de winkel verlaat, krijg ik een visioen van een huis, ergens in Amsterdam, waar het raam boven de voordeur vervangen is door twee glasplaten met een heel dun laagje magisch papier ertussen. En ik hoop dat ik het huis ooit zal vinden.

Geplaatst op Geef een reactie

Jonge Meisjes

De H&M, op een drukke zaterdagmiddag. Twee meisjes van een jaar of dertien staan in de rij voor de kassa. Een netjes geklede oudere dame spreekt ze aan.
‘Kunnen jullie me misschien vertellen waar de jonge meisjes afdeling is?’ vraagt ze.
De meisjes kijken haar aan, denken na.
‘Eh, nee mevrouw, jonge meisjes-afdeling, nee, dat weet ik eigenlijk niet,’ zegt de ene. Dan gaat er bij het andere meisje een lichtje branden. Ze geeft haar vriendinnetje een duw, en lacht.
‘Haha! Ze bedoelt ons! Jonge meisjes, dat zijn wij!’ En gezamenlijk wijzen de jonge meisjes de dame waar ze heen moet.

Geplaatst op Geef een reactie

Hier en Nu

Het voelt onwerkelijk om hier te zitten, achter het raam in de koffiebar. Heel lang heb ik inwendig afgegeven op de mensen die achter een laptop zitten in een openbare gelegenheid. Posers en wannabee´s vond ik ze. Doen alsof ze interessant zijn met hun glimmende apparaten. Ga toch lekker thuis zitten!

Maar nu zit ik er ook, met mijn nieuwe laptop, die even onwennig voelt als een paar nieuwe schoenen. Na drie zinnen doen mijn polsen zeer van het vreemde toetsenbord, mijn stoel zit niet zo lekker als dat lelijke oude pianokrukje waar ik al tien jaar op zit, thuis. Maar thuis werkt het niet. Thuis werk ík niet. Thuis zit ik uren te gamen en te internetten tot ik mezelf eindelijk kan dwingen om aan de slag te gaan, thuis zie ik altijd nog die stapels met papieren die ik op moet ruimen, of het stof op de grond, de vlekjes op de koelkast die nodig eraf gepoetst moeten worden. Uiteindelijk schrijf ik wel, als het moet, of als ik een goede dag heb, of als er een hele harde deadline komt. Maar nooit genoeg, nooit snel genoeg, nooit goed genoeg.

Dit zou wel eens kunnen helpen, zitten achter mijn laptop waar mijn wasgoed niet in de buurt is, waar er geen films in de kast staan die ik echt nog moet kijken, waar civ4 en Empire TW niet geïnstalleerd zijn (wel patience, maar daar weet ik wel vanaf te blijven). Hier, naast die vent achter zijn laptop, die vast ook thuis niet tot rust kon komen, en die hier waarschijnlijk hele mooie dingen aan het maken is. Hier ga ik het proberen. Succes, ik.

Geplaatst op Geef een reactie

Dun IJs

De presentatie van de kleuter-dansgroep staat op het punt om te beginnen. In roze tutuutjes staan ze op het podium, zenuwachtig zwaaiend naar hun ouders in het publiek. Alle moeders en vaders, opa’s en oma’s van de kinderen die vandaag hun eindpresentatie houden zijn er, behalve die van mijn leerlingen. Mijn groep-8-ers, die ik de afgelopen maanden heb geleerd hoe ze een website moesten bouwen, zijn zelf nog nauwelijks binnen, behalve Tim en Yahin.

‘Weet jij waar Gijs is?’ vraag ik aan Tim. Hij haalt zijn schouders op.
‘Een van de anderen dan?’
‘Anna komt niet, geloof ik. Of wacht, toch wel,’ zegt Tim. Hij denkt erover na. Ik besluit de telefoonlijst te halen. Op de achtergrond lacht de zaal om iets wat de danslerares van de kleuters vertelt.

Ik bel eerst Gijs, die kent de meeste andere leerlingen.
‘Gijs is al een hele tijd geleden weg gegaan, hij ging Anna halen,’ zegt zijn moeder. Er zit een zweempje van ongerustheid in haar stem.
‘Oh dan kan hij hier elk moment binnenvallen,’ zeg ik. Ik loop terug als ik applaus hoor, wil weten hoever het programma staat. Wij zijn aan de beurt als de eerste vijf groepen geweest zijn. De kleuters zijn nog bezig. Als ik het telefoonnummer van Arya intoets, zie ik net op tijd dat ze al in de hal staat. Ik besluit om maar even te wachten met het bellen van de andere ouders, voordat ik er nog meer ongerust maak.
‘Gijs ging Anna halen,’ zeg ik tegen Tim. Tim luistert niet, hij kijkt naar buiten, over het dun-bevroren meer, naar het dijkje aan de andere kant. Hij wijst, ik kijk mee, zie niets wat de aandacht op zou kunnen eisen.
‘Dat is de fiets van Gijs!’ zegt Tim. Hij blijft staren, schudt dan zijn hoofd.
‘Die zou hij nóóit zo laten staan.’
Ik kijk mee. De fiets heeft een houten kistje op het stuur, is felgeel. Ik kan me niet voorstellen dat Tim het mis heeft. Dan zie ik hem een beslissing nemen.
‘Dit is niet goed. Ik ga kijken wat er aan de hand is,’ zegt hij. Tim graait zijn jas, rent voorbij alle ouders, langs het podium, door de uitgang naar buiten. Ik sta een tel als aan de grond genageld. Dan kijk ik nog een keer naar het eenzame fietsje naast het grote meer met het dunne laagje ijs, pak mijn jas, druk de lijst met namen in de handen van Arya en vertel haar bij te houden wie er allemaal binnen is.

Buiten kijk ik links en rechts. Rechts heb ik goed zicht op het fietsje, links is de brug naar de overkant. Ik ren rechts, zie dat Tim daar niet is, vloek, kijk nog even naar het fietsje, ren terug langs de ingang in de richting van de brug.
Bij de brug zie ik dat Tim al een heel stuk verder is. Hij is bij de fiets, kijkt zoekend om zich heen, loopt naar de rand van de ijsvlakte, kijkt ernaar. Ik krijg beelden van Gijs, met zijn handen tegen de onderkant van het ijs, zijn gezicht in een doodsschreeuw bevroren. Ik ren harder. Tim loopt terug, langs de fiets, naar een bouwterrein aan de andere kant. Hij verdwijnt uit het zich in een lager gelegen gedeelte. Ook ijs? Een put? Halverwege de dijk naar het fietsje moet ik rustiger lopen. Niet alleen omdat ik in het zicht loop van de hal waar de presentaties zijn, en ik niet wil dat de ouders eerst een kind, en dan mij erachter aan zien rennen, maar mijn adem is ook gewoon een beetje op. Ik zie Tim uit het lage deel komen, hij loopt langs een hek het bouwterrein op. Er staan busjes, en ineens krijg ik visioenen van een vastgebonden Gijs en een Tim die een busje wordt gesleurd door enge, slechte mannen. Net als Tim uit het zicht verdwijnt achter de busjes rijdt er eentje weg. Ik versnel mijn pas iets, loop langs het fietsje dat daar zonder slot staat, half op het fietspad en half ernaast, glij en struikel van het dijkje af, loop vlug door het lage gedeelte, klim aan de andere kant naar de bouwplaats. Ik kijk tussen de busjes, loop verder en daar, daar bij een van de huizen die blijkbaar al helemaal af gebouwd zijn, zie ik ze. Niet alleen Tim, maar ook Gijs en Anna. Gijs lacht hard als ik er aankom.
‘Dus ik sta hier te kletsen met Anna, zie ik ineens Tim over de dijk rennen en daarna de meester! Dat zag er zó raar uit!’
Ik laat hem lachen, weet toch niet zeker of ik hem juist een dreun of een knuffel wil geven.

Tim voelt zich ook een beetje beschaamd. Als we terug lopen naar de school, samen met de vrolijk kwetterende Gijs en Anna, geef ik Tim een vriendschappelijke dreun tegen zijn schouder.
‘Goede beslissing,’zeg ik tegen hem. ‘Je zag dat er iets niet klopte en ging op onderzoek uit.’
Tim glimlacht, een vleugje trots schijnt door zijn gegeneerdheid, en ik glimlach ook weer.

Geplaatst op Geef een reactie

Connecties

‘Deze moet je hebben,’  zegt de verkoper. Hij wijst naar een glimmende plastic box waar een   skartkabel van 40 euro in ligt. Ernaast hangen kabels van 60-70 euro. Véél te duur.
‘Perfecte doorgave van beeld en geluid. Is het van blue-ray of dvd naar tv? LED-scherm of nog LCD?’
‘Uhm, van een videorecorder naar een televisie. Zo’n oude met een enorme achterkant,’ zeg ik. Hij kijkt me aan, maar lijkt mijn woorden niet te kunnen registreren.
‘Dit zijn echt de beste,’ zegt hij. Ik kijk om me heen, probeer te zien of er nog een koopjesbak staat.
‘Heb je geen goedkopere?’ Hij kijkt chagrijnig. Misschien krijgt hij een percentage van wat hij aan omzet draait. Hij neemt me mee naar een hoekje heel diep in de winkel. Daar staat een rek met kabeltjes en pluggen. De doosjes zijn zo oud dat het plastic een beetje wittig geworden is. Hij wijst zonder iets te zeggen naar een skartkabel van twintig euro. Ik aarzel nog steeds.
‘Ik heb er ergens nog eentje liggen, maar ik weet niet waar,’ zeg ik. De man graait dan een kabel van de onderste rij, duwt hem in mijn hand. Deze is een tientje. Ik knik, dit is wat ik wil, hij pakt hem weer af en scant hem om er een bonnetje van te maken. Ondertussen blijft hij praten, klinkt bijna gekwetst dat ik zijn eerste suggesties negeerde.
‘Die ik je eerst liet zien geven niet alleen een signaal van een superieure kwaliteit door, maar gaan ook nog een leven lang mee!’
‘Deze kabel is voor mijn vriendinnetje,’ zeg ik, ‘en aangezien ik nog niet weet of deze relatie een leven lang meegaat, ga ik niet zulke dure investeringen doen.’
Dan grijnst hij en laat het rusten.

En zij vond het cadeautje lief.

Geplaatst op Geef een reactie

REM

Twee Arabische bouwvakkers staan, dik ingepakt tegen de kou en de snijdende wind, naast hun busje. Ze stampen met hun voeten en wrijven hun gehandschoende handen om nog een beetje warmte te voelen. De jongste bouwvakker gooit een voorwerp hard op de grond, het spettert uit elkaar, een stuk ijs, of misschien iets van glas. Hij lacht erom. Dan wordt de aandacht van de oudste gevangen door een liedje op de autoradio, hij reikt over de stoel het busje in om de muziek harder te zetten, veel harder. Dan, heel voorzichtig, dansen ze op het ritme van de muziek, en als het refrein komt, zingt de oudste bouwvakker vol overgave, vals en luidkeels mee.
‘Everybody hurts… Sometimes.’

Geplaatst op Geef een reactie

Kerstkindjes

‘Anne, Anne, vertel over die kerstkaart!’ zegt een van mijn collega’s. Het eerste Sinterklaasfeest op mijn nieuwe werk. Alle cadeautjes zijn uitgepakt, iedereen heeft een paar biertjes op.

Anne, een net gekleed dametje van 23, glimlacht en kijkt naar me.
‘Nou, dus ik was voor het eerst niet bij mijn ouders met kerst.’
Achter haar beginnen de andere collega’s al te lachen.
‘En in Afrika kan je gewoon geen kerstkaarten krijgen. Dus ik heb een paar negertjes op een rij gezet, met van die lekker bolle buikjes.’
Dat woord hoor je niet meer zo vaak, negertjes. En zeker niet van hoogblonde meisjes die net een paar maanden aids-voorlichting hebben gegeven in Ghana.

‘Toen heb ik met make-up, want ik had make-up meegenomen, op die rijstbuikjes; HOERA HET IS KERST geschreven. Harstikke leuke foto geworden.’
‘Maar vonden ze dat nou wel leuk,’ vraag ik voorzichtig.
‘Nou, dat was nog heel raar, ze keken best boos op de foto. Zeiden mijn ouders nog wat van. Maar elke keer als ik zo’n dorpje inkwam, wilden al die kinderen op de foto, “Picturepicture” was het altijd. En als ik ze dan een keer nodig heb, gelijk zo’n smoel allemaal! Raar hoor.’
‘Vertel over die andere foto!’ zegt een andere collega,  ‘Die was ook zo leuk!’
‘Oh ja,’ zegt ze zonder enige gene, ‘op een ander negerbuikje heb ik; “Rijstbuikje” gezet.’
‘Dat kan je toch niet maken?’ zeg ik.
Ze kijkt me aan, oprecht verbaasd. ‘Maar hij weet toch niet wat er staat? Dus wat maakt het dan uit?’

Geplaatst op Geef een reactie

Witte Billen

Nu huilen ze allebei! Ik begrijp er niets meer van. We hebben toch alles goed gedaan? Ik kijk naar Tim, mijn beste vriend. Hij doet zijn onderbroek weer aan, en zit met zijn rug naar me, zodat ik zijn piemel niet meer kan zien. Daarnet zag ik hem nog wel. Zijn piemel is veel bruiner dan die van mij, en is heel krom. Hij plast vast vaak naast de wc. Of staat hij altijd buiten het toilet, mikt hij om het hoekje met zijn kromme ding, zo de pot in. Tim heeft een rood hoofd. Ik denk dat ik hem nu maar beter niks kan vragen over zijn piemel.

‘Ik wil naar mamma,’ zegt Annemarie. Janneke huilt al de hele tijd. Ze zijn allebei nog steeds helemaal bloot, maar je kan niks meer zien, want ze zitten met hun knieën opgetrokken tot hun borst, armen strak om hun benen geslagen.
Tim is bijna klaar met aankleden. Ik doe mijn onderbroek ook maar aan. En mijn spijkerbroek. Die nieuwe, die nog moeilijk aan gaat. Tussendoor blijf ik naar de blote meisjes kijken, maar mijn piemel wordt nog steeds niet hard, zoals Wouter uit groep 8 had gezegd, en die had het weer van zijn grote broer.

Wat hebben we nou verkeerd gedaan? We hebben een rustige plek in het bos gevonden, een mooie hut gebouwd, lekker droog, met zeil op de grond. Twee oude matrassen uit de schuur van Tim gehaald. Was nog lastig, want ze zijn best groot. En schone lakens erop, natuurlijk. Schone lakens, had de grote broer van Wouter gezegd, schone lakens anders willen meisjes het niet met je doen. En hij was al 18, dus hij had het al heel vaak gedaan en wist dat soort dingen.
En onze vriendinnetjes wilden ook. Die zeiden meteen ja. Hadden meegeholpen met de hut. Janneke had kussens meegenomen van thuis, en Annemarie had kaarsjes aangestoken. Want dat hadden ze in een tijdschrift gelezen, dat dat goed was voor de sfeer.
Annemarie en Janneke waren zich nu ook aan het aankleden. Er zat kippenvel op hun billen. Hun billen waren nog veel witter dan hun benen. Zouden mijn billen ook zo wit zijn? Ik besloot om het maar niet te vragen.

De meisjes huilden niet echt meer. Af en toe snikten ze een beetje. Tim had zijn tas al gepakt, was er zijn blikjes in aan het stoppen, en de chips. Het was eigenlijk mijn chips, maar goed.
‘Ik ga,’ zei Tim. Hij keek niet naar ons.
‘Doei,’ zei ik.
Hij knikte, maar zei niets. Ik zag dat hij ook een beetje moest huilen. Tim ging de hut uit, het bos in.
Janneke en Annemarie waren nu ook helemaal aangekleed. Ze hadden de kaarjes uitgeblazen, de kussens in hun tas gestopt. Janneke keek me aan.
‘Doei Miro,’ zei ze. Ze glimlachte best wel lief.

Toen greep Annemarie Janneke bij haar arm.
‘Misschien, misschien, misschien zijn we wel zwanger!’ zei Annemarie. Toen gilde ze heel eventjes. Janneke werd nog witter, nog witter dan haar billen. Ze gingen allebei snel weg.
Gisteren leek het nog zo’n goed idee, een sekshut bouwen. Maar waarom voelden we ons allemaal nou zo raar? Bloot bovenop elkaar gaan liggen moest toch superlekker zijn?

En toen moest ik ook een beetje huilen.

Geplaatst op Geef een reactie

Piep

Achter mij stappen een hip geklede jongen van twintig en zijn even hippe vriendin de bus in. Hij rommelt omslachtig in zijn zakken, zij koopt een kaartje bij de chauffeur. De buschauffeur, een man van 50 met een verweerde kop, bekijkt het gerommel van de jongen kritisch, doet de deur alvast dicht.

Dan heeft de jongen zijn kaart gevonden. Hij haalt het met een snelle zwiep over het apparaat, krijgt een foutmelding. Weer een snelle zwiep, en weer het afkeurende geluid. De jongen kijkt naar de kaart en draait hem om, wil hem er dan weer langs zwiepen.

‘Je denkt toch ook niet bij je wijf dat ze met één snelle zwiep tevreden is,’ zegt de buschauffeur luid en duidelijk. De hele bus gaat iets anders op zijn stoel zitten om te kunnen volgen wat er gebeurd. De jongen bloost, het meisje grijnst. Nu haalt de jongen de kaart er wat rustiger langs. Foute piep. Nog trager haalt hij de kaart er langs, maar weer lukt het niet. De jongen wordt een beetje zenuwachtig, probeert het nog een keer, nog langzamer, maar helaas. Dan grist zijn meisje de kaart uit zijn hand, drukt het een hele tel tegen de machine aan. Een tevreden piep komt er uit het apparaat.

‘Thuis moet ik het ook altijd zelf doen,’ zegt ze tegen de buschauffeur en ze knipoogt.

Als de jongen en het meisje in Monnickendam uitstappen, zwaait de chauffeur naar ze.

‘Veel plezier met het goedmaken, meid!’ roept hij, en dat is het eerste moment dat de jongen weer een beetje kan lachen. En zijn vriendin geeft hem een kusje.

Geplaatst op Geef een reactie

Wijs

Ik was in dienst bij de Koninklijke Marechaussee, vlak na de oorlog.  Mijn eerste klus was het bewaken van Paleis het Loo. Hele dagen stilstaan, in weer en wind. De commandant posteerde me de eerste dag bij de achterkant van het Paleis het Loo. Hij vertelde me dat ik de dagjesmensen naar de hoofdingang van het paleis, aan de voorkant, moest sturen. Drie dagen lang deed ik dat tot aller tevredenheid, maar aan het eind van de derde dag kwam mijn commandant zelf me ophalen, in een jeep. Ik vroeg wat er was natuurlijk, maar hij wilde niets zeggen. Hij zette een andere marechaussee op mijn post neer, nam me mee naar de kazerne en bracht me naar zijn leidinggevende, die achter zijn bureau op me zat te wachten.’
‘De koningin is zeer tevreden over ons,’ vertelde hij, ‘En zeker over jou.’
Ik had werkelijk geen idee waar hij het over had.

‘Ze voelt zich bijzonder veilig bij het idee dat de achterkant van haar paleis zó goed bewaakt wordt, dat zelfs zij naar de hoofdingang wordt gestuurd. Ze laat doorgeven dat je van haar een paar dagen vrij krijgt als beloning voor je waakzaamheid.’

Verward kijk ik van hem naar het schilderij van koningin Wilhelmina, dat achter zijn bureau hangt, en weer terug. Toen keek ik nog eens naar het schilderij, zag er ineens het oude vrouwtje in dat met haar schildersbenodigdheden, koffer met verf en ezel, uit het bos geschuifeld was, aan het eind van die ochtend. Ik had haar vriendelijk verzocht om naar de hoofdingang te lopen, helemaal om het paleis heen. Er speelde een vreemde glimlach om haar lippen toen ze deed wat ik haar opdroeg,  gehoorzaam sleepte ze ezel en koffer over het modderige pad naar de andere kant. De koningin… ik had Koningin Wilhelmina weggestuurd bij de achterdeur van haar eigen paleis!

Gelukkig was het een wijze vorstin.

Geplaatst op Geef een reactie

De Kampioen

Als begeleider mee op een weekje vakantie voor kinderen die normaal nooit op vakantie kunnen.

Natuurlijk won ik de modeshow. Niet dat de jongens uit mijn tent zo’n mooi ensemble voor me hadden uitgekozen, drie jurken en twee rokjes moest ik aan over mijn warme, lange legerbroek, vier hoeden en een helm kreeg ik op mijn hoofd, twee jasjes werden over mijn schouders gegooid en ik werd gedwongen om mijn voeten in een paar linkerschoenen (maat 32 en 34) te persen. En de kleuren matchten voor geen meter! Maar toch wist ik er iets succesvols van te maken.
Tijdens het wachten op mijn beurt om de catwalk te betreden, brandde de zon onbarmhartig op mijn hoofd, zweet droop tussen de stoffige en stinkende kleren door, mijn tenen werden steeds blauwer en de plastic helm duwde een nieuwe groef in mijn al zo gerimpelde voorhoofd. Reikhalzend keek ik uit naar een kans om mezelf te redden van een zeker lijkend oververhittingsdood. Toen die kans kwam, greep ik hem met beide handen beet.
De rauwe beat die uit de boxen kwam, zorgden ervoor dat mijn voeten als vanzelf de pijnlijk kleine schoenen uitdansten. De strakke en warme jurken zwierelden om me heen in een poging om mij los te laten, hoeden vlogen als vanzelf het publiek in en voordat ik het wist was de modeshow veranderd in een stripact. Hoewel ik mijn lange broek aanhield, was het publiek dolenthousiast, kinderen joelden, begeleiders genoten, en de jury kon niets anders dan mij tot de winnaar van de wedstrijd uitroepen (met de jongens van mijn tent als co-winnaars).
Dat moment was geweldig.

Anderhalve maand later, een buurtcentrum in Oud West. Ik zoek een begeleider van het kamp, vind haar niet. Twee deelnemers van dat kamp, 10 en 11 jaar oud, zijn er wel. Ze verwelkomen me vrolijk als ze mij zien, maar lijken mijn naam te zijn vergeten. In plaats daarvan roepen ze uit volle borst: ‘Stripperkampioen! Daar is de stripperkampioen!’. Enthousiast vertellen ze aan hun ouders en de aanwezige welzijnswerkers hoe goed ik kan strippen.
Dat moment was iets minder geweldig.