Geplaatst op Geef een reactie

Stilstaan

Vanaf het moment dat ik op school aan kom, valt de jongeman me op. Hij zit op het bankje op het schoolplein zoals alle stoere jongens zitten: niet op de zitting maar op de rugleuning. Hij zit soms voorovergebogen, met zijn ellebogen op zijn knieën, gezicht in zijn handen. Soms zit hij rechtop en kijkt hij wezenloos voor zich uit. Ik kijk naar onze leraar Nederlands die ook onze mentor is.

‘Meester?’ vraag ik. Hij kijkt op van zijn nakijkwerk.

‘Al klaar?’ vraagt hij.

Ik knik.

‘Ik heb een vraag. Kent u die jongen die daar op het plein zit?’ Ik wijs.

Onze mentor draait zich om en kijkt naar het schoolplein. Dan draait hij zich weer terug, kijkt me aan.

‘Ja,’ zegt hij en blijft dan lang stil. Om me heen hoor ik alle pennen één voor één tot stilstand komen. Iedereen kijkt naar de meester, die dan diep zucht.

‘Ronald heet hij. Vier jaar geleden heeft hij hier zijn diploma gehaald. Vorige week zat hij in een auto, met zijn drie allerbeste vrienden. Ze waren allemaal dronken, hij zat achter het stuur. De auto vloog uit de bocht. Zijn vrienden waren op slag dood, hij had helemaal niets, geen kras, geen schram, geen blauwe plek. Hij kon zó uit de auto stappen.’

Iedereen kijkt naar de meester, niemand beweegt. Het is nog nooit zo stil geweest in de klas. Weer zucht de meester heel erg diep.

‘Willen jullie me alstublieft beloven dat jullie nooit, maar dan ook nooit, dronken een auto gaan besturen?’

We knikken allemaal.

‘En dat jullie nooit in een auto stappen als de bestuurder dronken is?’

Weer knikken we.

‘Ga verder met jullie opdracht,’ zegt de meester en we buigen ons weer over ons werk. De meester staat op en doet zijn jas aan, loopt de gang op. Als hij het lokaal uit is, leggen we onze pennen neer. Toch gaat niemand praten, zoals we normaal wel zouden doen.

Even later staat de meester bij de jongen op het schoolplein en legt een hand op zijn schouder. Er komt een auto aanrijden waar de jongen gedwee instapt, en ik zie de meester nog even met de bestuurder praten. En dan vraag ik me af of er ooit een dag komt dat de jongen in een auto kan stappen zonder dat hij zijn dode vrienden weer ontmoet.

Geplaatst op Geef een reactie

Mag Niet

‘Ik was ook heel erg graag in het leger gegaan,’ zegt A. enthousiast als een van onze collega’s vertelt over zijn tijd als dienstplichtige. We zitten met alle jongerenwerkers in een restaurant te wachten op ons eten.
‘Waarom heb je dat niet gedaan dan?’ vraag ik.
‘Ik mocht niet,’ zegt hij.
‘Waarom dan niet?’ vraag ik.
‘Zeker omdat je een Marokkaan bent,’ zegt Mo, die tegenover ons zit. ‘Wat een racisten.’
A. schudt zijn hoofd.
‘Strafblad.’
‘Waarvoor dan?’ vraag ik.
‘Verboden wapenbezit,’ zegt A.
‘Wat had je dan?’ vraag ik.
‘Een machinegeweer.’
‘Waar had je nou in een godsnaam een machinegeweer voor nodig?’ roep ik, iets te hard. Een paar mensen in het restaurant kijken naar onze tafel.
‘Hm, nou ehm uhm. Een gewapende overval,’ zegt A. schuchter.
‘Dan is het maar goed dat je niet in het leger mocht, pannenkoek,’ zegt Mo.
‘Anders had je er nog mee leren schieten ook.’
Iedereen lacht. Dan komt het eten en veranderen we van onderwerp.