Geplaatst op 1 Reactie

Zwarte Piet

Mijn buurman belt aan.

‘Die coniferen in jouw tuin,’ zegt hij, ‘daar ben ik allergisch voor. Daarom heb ik altijd last van tranende ogen en een snotneus als ik in de tuin zit. Ik zou het heel fijn vinden als je ze omhakt, of omzaagt ofzo.’

Ik geloof hem niet. Hoe kan je nou allergisch zijn voor coniferen? En mijn katten vinden het geweldig om in bomen te klimmen. Ik stuur de buurman weg.

Later belt hij weer aan.

‘Heel de zomer moet ik binnenblijven, hoe lekker het weer ook is. Kan je die coniferen niet gewoon omhakken? Het zijn ook nog lelijke bomen, met al die dode bruine takken.’

Een boom omhakken omdat hij ‘er niet tegen kan’ of omdat hij het geen mooie boom vindt? Had hij dat huis maar niet moeten kopen. Ik woon hier al veel langer, en die coniferen staan er ook al een tijdje. Hij zoekt maar een medicijn tegen die zogenaamde allergie. Of hij rot maar op naar een ander huis. Ik stuur de aansteller weg en sla de deur hard dicht.

Dan bemoeit mijn vrouw zich ermee. ‘Doe die man toch een plezier,’ zegt ze. ‘En als je de coniferen weghaalt, kan je mooi fruitbomen neerzetten.’ Ik begrijp niet hoe ze het in haar hoofd haalt. Het zijn haar bomen niet eens! Mijn bloedeigen vader heeft ze gegeven toen we dit huis kochten. En waarom kiest ze ineens de kant van de buurman?

Deze keer staat de buurman bij het tuinhek. Hij is bozer dan de vorige keren. In zijn rechterhand heeft hij een botte heggenschaar.

‘Als jij die kloteconiferen niet omhakt, doe ik het zelf! Ik krijg er nu ook binnen last van. Ik kan niet eens meer normaal door mijn eigen huis lopen!’

Ik ontplof bijna. Wat durft die man! Dreigen met een heggenschaar! Ik twijfel of ik mijn vrienden ga bellen om hem eens op zijn bek te meppen of de politie om hem op te laten pakken. Hij staat me gewoon te bedreigen met een wapen! Of mijn bomen dan, maar dat is ook heel erg.

Toch klimt hij niet over de lage schutting tussen onze tuinen. Met zijn snotneus en zijn rooie oogjes blijft hij naar me kijken, trillend van woede, wachtend tot ik iets doe. En dan realiseer ik me dat hij misschien echt wel allergisch is voor coniferen, ook al geloof ik niet dat dat mogelijk is. En dat ik hem heel erg blij kan maken als ik die bomen omhak of snoei. Ik kijk naar de coniferen. Ze steken vier meter boven de schutting uit.

‘Als ik nou deze week de coniferen tot de schutting snoei en daarna deze en de volgende herfst vervang door fruitbomen,’ zeg ik, ‘niet allemaal tegelijk maar elke herfst de helft? Anders hebben mijn katten niks om in te klimmen.’

De buurman kijkt verbaasd.

‘Zomaar?’ vraagt hij.

‘Mijn oudere broer roept al jaren dat coniferen echt uit de tijd zijn. En dat ze bij een beetje storm zo mijn keuken in kunnen vallen. Hij is tuinman, dus hij weet dat soort dingen. Trouwens, een appeltje of een peer uit eigen tuin lijkt me wel wat,’ zeg ik.

Hij wil me de heggenschaar aangeven.

‘Als je hem kan gebruiken,’ zegt hij. Ik lach en schud mijn hoofd.

‘Ik heb beter materiaal in de schuur,’ zeg ik. Ik geef hem een hand over de schutting en loop daarna meteen naar de schuur. Ik heb ook eigenlijk wel zin om mannelijk bezig te zijn met bijlen en zagen. Misschien moet ik zelfs mijn broer even bellen voor zijn kettingzaag. Die heb ik nog nooit gebruikt.

De herfst erna eten we voor het eerst zelfgebakken appeltaart met zelf gegroeide appels. Gemaakt door de buurvrouw. Ik heb stoofpeertjes gemaakt. En de buren krijgen er de helft van.

Geplaatst op 1 Reactie

Steppen

Voor me op het smalle fietspad fietst een vader. Zijn zoontje, 7 of 8 jaar, stept naast hem. Ze hebben een stevig tempo, maar het ventje stept dapper door. De hand van de vader gaat even naar de capuchon op de rug van het jongetje, heel handig pakt hij het beet om het over het vast iets te koude hoofd van zijn zoontje te leggen.

Dat ga ik later ook doen, denk ik, met mijn zoontje, als hij oud genoeg is. Samen op pad, hij op zijn kleine fietsje, of op zijn stepje, ik ernaast op mijn grote fiets en hem dan heel voorzichtig door het verkeer begeleiden.

Ik kom iets dichterbij, fiets langzamer omdat het pad te smal is om in te halen en de stoep te hoog om uit te wijken. De vader heeft door dat er iemand achter hen fietst. Hij wordt meteen zenuwachtig, gaat iets harder fietsen om zijn zoon in te halen, maar die stept gewoon iets steviger door en houdt hem bij. Ik hou nog meer in om aan te geven dat ik geen haast heb. De vader merkt dat niet. Hij trapt harder door, legt zijn hand op de rug van zijn zoontje, probeert hem in de richting van de stoep te duwen, duwt iets te hard, het zoontje raakt uit balans en valt, hard, op zijn handen en klapt door, op zijn gezicht.

Het jongetje gilt. Ik rem af, wil kijken of ik kan helpen, maar besef dat ik niet meer kan doen dan de vader. Als ik voorbij het ventje fiets, zie ik zijn van pijn en schrik vertrokken gezicht. Hij gilt harder.

Als ik de vader voorbij fiets, kijkt de man me verontschuldigend aan, haalt zijn schouders op, alsof hij zich schaamt voor zijn onhandige zoon die zomaar op straat valt en daarmee het verkeer ophoudt.

Ik fiets door en kijk niet achterom.

Geplaatst op Geef een reactie

Gevaarlijk

De schuur staat achterin de tuin, en is oud. De planken zijn ruw en er zitten gaten tussen. Af en toe vliegen vogels onder het dak en die verdwijnen daar. Ze wonen in de schuur, zegt papa altijd, net zoals wij in het huis wonen. Toch mag ik ze niet gaan bekijken, ook al wonen er nu kleine baby-vogeltjes.

De schuur is gevaarlijk, zegt papa. Ik begrijp dat niet. Een schuur zèlf kan niet gevaarlijk zijn. Maar ja, spijkers zèlf zijn ook niet gevaarlijk. Wel als je er twee in een stopcontact stopt. Niet ééntje, want dan gebeurt er niks, maar twee; dát is gevaarlijk. En water is ook niet gevaarlijk. Tenzij je gaat zwemmen, als je niet kan zwemmen. Dan is het wel gevaarlijk, want dan verdrink je en dan word je pas weer wakker als je op de kant ligt en er staan allemaal mensen om je heen. En een bed is ook niet gevaarlijk. Tenzij het bed rechtop tegen de muur staat, en je gaat er naast spelen en dan duw je er tegenaan, per ongeluk, en dan valt het bed. Dan is het bed wel gevaarlijk.

Maar een schuur kan niet gevaarlijk zijn. Ik vond het vroeger wel een beetje eng, maar toen was ik klein, en nu ben ik al zes. Ik duw met mijn vinger in het gat naast de deur, en kan zo de klink naar boven duwen. Dan gaat de deur open. Binnen moet ik niezen. Ik weet niet waarom. Misschien is dat wel gevaarlijk, dat je er van moet niezen. Maar dat denk ik toch niet. Er staat een grote tafel met een hamer en spijkers en een zaag en potjes met schroefjes. Ziet er ook niet gevaarlijk uit. Als ik de spijkers of de schroeven maar niet in een stopcontact stop. En er staat een stoel in de hoek. Er hangt een lampje boven en die doet het. Op het tafeltje naast de stoel liggen allemaal boekjes met plaatjes van blote mevrouwen. Ze zijn een beetje zoals de mevrouwen van de sauna waar ik met mama naartoe was geweest, maar toch ook weer niet. Die mevrouwen hadden meer haar overal en langere borsten. Maar ze waren ook ouder en mama had gezegd dat de zwaartekracht harder trekt als je ouder wordt, en dat eerst je borsten gaan hangen en dan je buik en dan je vel en als de aarde heel hard aan je trekt ga je er in liggen. Maar ik weet niet zo goed wat zwaartekracht is.

Er staat ook een krukje en een oude stoel met maar drie poten en een kist met plankjes en touwen en doosjes en andere dingen die ik niet ken. Ik voel aan alle dingen, en sommige zijn een beetje scherp, maar niet gevaarlijk. Dan hoor ik buiten voetstappen. Papa komt eraan! Ik verstop me snel achter de kist en trek een deken over me heen. En dan moet ik bijna niezen maar doe het niet en dat voelt heel raar.

Papa is in de schuur. Hij staat in de deuropening, want daar zie ik zijn voeten. Ik kan niet zijn buik en zijn gezicht zien, want ik zie alleen lage dingen, want ik zit onder de deken. Weer moet ik bijna niezen, maar ik doe het niet, want dan weet papa dat ik hier ben, en dat mag niet want het is gevaarlijk. En dan weet ik wat er gevaarlijk is! De schuur is gevaarlijk, want papa zegt dat ik er niet mag komen, en als ik er dan toch kom, wordt papa boos en dat is gevaarlijk, dan krijg ik tikken, tikken die ik verdien want ik ben stout geweest. Ik ben nu bang voor de schuur, want papa is in de deuropening en ik kan er niet uit, en ik moet bijna niezen.

Papa komt steeds dichterbij en dichterbij en staat dan voor de kist. Hij zucht diep. Misschien heeft hij ook kriebel aan zijn neus en wil hij ook niet niezen. Hij zoekt iets in de kist, en haalt het dan eruit. Het maakt veel herrie als hij het er uit haalt, er vallen steeds dingen tot hij het helemaal heeft. En dan schuift hij het krukje naar het midden van de schuur. Even staat hij naast het krukje, en hij gooit iets omhoog en hij mompelt en gooit dan weer iets omhoog. Dan gaat hij op het krukje staan. Het krukje wiebelt. Dan wordt het weer stil. Papa zucht weer. En dan zucht hij weer. Papa zucht altijd zo als mama boos is. Dan is het heel lang stil, en ik moet twee keer bijna niezen, maar doe het niet, want anders wordt papa boos. En als mama boos is, wordt papa heel snel boos op mij. Ik kijk onder de deken naar de kruk waar papa op staat, ik kan tot zijn benen kijken, maar verder durf ik niet. Dan hoor ik mama lopen buiten, die klinkt altijd heel anders dan papa als ze loopt. De deur gaat open en ik zie de voeten van mama. Die zucht nu ook, nog dieper dan papa. Mama gaat schuin staan, en dan weet ik dat ze haar armen over elkaar doet en dat ze teleurgesteld is, want zo staat ze heel vaak als ze met me moet praten als er weer iets gebeurd is wat ik heb gedaan. En wat niet goed is. Mama zucht weer.

‘Ik wilde weten hoe je zou reageren,’ zegt papa van op de kruk.

‘Je bent een slappeling,’ zegt mama.

Ik begrijp niet wat ze zeggen, maar ze zijn allebei boos, of verdrietig, of iets anders. Ik begrijp de woorden wel, maar het klopt niet. Mama staat nog steeds in de deuropening.

‘En nu?’ zegt mama, maar het is geen vraag volgens mij.

‘Wat moet ik doen dan? Smeken of je me wilt houden? Dat je me vergeeft?’

‘Daarom doe je, doe je dit?’

‘Ik weet niks anders! Je praat niet met me, je raakt me niet meer aan, je kijkt niet eens naar me. Het was een foutje! Zij stelt niets voor. Jij bent mijn alles.’

Mama zucht weer.

‘Een scheiding overleef ik niet,’ zegt papa zachtjes, en ik ken dat woord. Dat is een slecht woord. De buren zijn gescheiden, vertelde mama en dat was heel erg verdrietig. Dat is als mensen niet meer bij elkaar willen zijn. Als ze altijd ruzie maken. En papa en mama maken heel veel ruzie, maar dat maken ze altijd dus eigenlijk is dat best wel gewoon.

‘Je maakt ook altijd overal een drama van,’ zegt mama, en dan draait ze zich om, slaat de deur achter zich dicht.

Papa zucht heel erg. Dan zucht hij nog een keer, en dan vloekt hij. Hij vloekt nooit, want dat vindt mama niet fijn, maar als iets niet lukt, zoals toen hij allemaal vies water over zich heen kreeg toen hij de wasbak ging repareren omdat die stuk was en hij moest spugen daarvan, toen vloekte hij ook heel erg. Ik weet niet meer wat hij zei, maar mama was er erg boos over. In huis gaat heel hard muziek aan. En nu ben ik verdrietig, want mama doet alleen de muziek heel erg hard als ze niet wil dat we haar horen huilen. Papa vloekt weer, ik zie zijn voeten wiebelen op het krukje.

‘Kuttouw,’ zegt papa, en dat woord ken ik. Dat is geen goed woord. Dan zegt het krukje krak en papa schrikt. Zijn voeten glijden van het krukje af, en het krukje valt om. De voeten van papa trappelen, net zoals een baby trappelt. Of zoals wanneer je op je rug ligt op je bed en je gaat fietsen, maar dan zonder fiets, heel hard trappen. Papa maakt een raar geluid.

‘Gh gh gh gh,’ zegt hij. Ik begrijp niet wat dat betekent. Stefan van school had verteld dat zijn ouders buitenaardse wezens zijn. Dat ze geheimtaal spreken met elkaar. Misschien is papa ook een buitenaards wezen. Maar ik denk het niet. Papa maakt steeds meer ghgh geluid, probeert op het krukje te gaan staan, maar het is gevallen en hij kan er niet bij. Misschien moet ik het krukje naar hem brengen, dan kan hij weer staan, en dat wil hij heel graag. Maar papa mag me niet zien, want ik mag ècht niet in de schuur komen. Dan wordt papa heel erg boos.

Papa fietst niet meer. En hij doet ook geen ‘Gh, gh, gh,’ meer. Hij is stil. Er drupt iets langs zijn broek op de grond. Als ik heel lang gewacht heb, en papa is nog steeds stil, doe ik de deken een beetje weg. Ik zie zijn benen, zijn buik en dan zijn armen en hoofd. Er zit een touw om zijn keel en het touw zit om de balk boven hem. Papa heeft zijn ogen open en ik schrik. Maar papa ziet mij niet. Ik ga staan en leg het kleed op de grond, en ga naar papa toe. Hij heeft in zijn broek geplast en gepoept. Hij stinkt. Maar hij heeft ook gehuild. Ik heb ook wel eens in mijn broek gepoept toen ik moest huilen omdat ik gevallen was, en mijn arm was scheef en moest in het gips. Misschien had papa ook zoveel pijn. Ik ga voor papa staan. Ik weet niet wat ik moet doen. Dan weet ik het. Ik pak het krukje en zet het weer onder de voeten van papa, want dat wilde hij heel erg graag. Misschien is hij dan niet boos op me. Het is best moeilijk om zijn voeten op het krukje te zetten, want hij valt er steeds vanaf en zijn benen stinken heel erg. Hij is heel erg wiebelig. Maar het lukt me. Ik kijk weer naar papa. Zijn ogen zijn nog steeds open, maar hij ziet me niet.

De muziek is uit en ik hoor de voetstappen van mama naar de schuur komen. Ik hoop heel erg dat ze niet boos op me is. De deur gaat open.