Geplaatst op Geef een reactie

Kerstkindjes

‘Anne, Anne, vertel over die kerstkaart!’ zegt een van mijn collega’s. Het eerste Sinterklaasfeest op mijn nieuwe werk. Alle cadeautjes zijn uitgepakt, iedereen heeft een paar biertjes op.

Anne, een net gekleed dametje van 23, glimlacht en kijkt naar me.
‘Nou, dus ik was voor het eerst niet bij mijn ouders met kerst.’
Achter haar beginnen de andere collega’s al te lachen.
‘En in Afrika kan je gewoon geen kerstkaarten krijgen. Dus ik heb een paar negertjes op een rij gezet, met van die lekker bolle buikjes.’
Dat woord hoor je niet meer zo vaak, negertjes. En zeker niet van hoogblonde meisjes die net een paar maanden aids-voorlichting hebben gegeven in Ghana.

‘Toen heb ik met make-up, want ik had make-up meegenomen, op die rijstbuikjes; HOERA HET IS KERST geschreven. Harstikke leuke foto geworden.’
‘Maar vonden ze dat nou wel leuk,’ vraag ik voorzichtig.
‘Nou, dat was nog heel raar, ze keken best boos op de foto. Zeiden mijn ouders nog wat van. Maar elke keer als ik zo’n dorpje inkwam, wilden al die kinderen op de foto, “Picturepicture” was het altijd. En als ik ze dan een keer nodig heb, gelijk zo’n smoel allemaal! Raar hoor.’
‘Vertel over die andere foto!’ zegt een andere collega,  ‘Die was ook zo leuk!’
‘Oh ja,’ zegt ze zonder enige gene, ‘op een ander negerbuikje heb ik; “Rijstbuikje” gezet.’
‘Dat kan je toch niet maken?’ zeg ik.
Ze kijkt me aan, oprecht verbaasd. ‘Maar hij weet toch niet wat er staat? Dus wat maakt het dan uit?’

Geplaatst op Geef een reactie

Witte Billen

Nu huilen ze allebei! Ik begrijp er niets meer van. We hebben toch alles goed gedaan? Ik kijk naar Tim, mijn beste vriend. Hij doet zijn onderbroek weer aan, en zit met zijn rug naar me, zodat ik zijn piemel niet meer kan zien. Daarnet zag ik hem nog wel. Zijn piemel is veel bruiner dan die van mij, en is heel krom. Hij plast vast vaak naast de wc. Of staat hij altijd buiten het toilet, mikt hij om het hoekje met zijn kromme ding, zo de pot in. Tim heeft een rood hoofd. Ik denk dat ik hem nu maar beter niks kan vragen over zijn piemel.

‘Ik wil naar mamma,’ zegt Annemarie. Janneke huilt al de hele tijd. Ze zijn allebei nog steeds helemaal bloot, maar je kan niks meer zien, want ze zitten met hun knieën opgetrokken tot hun borst, armen strak om hun benen geslagen.
Tim is bijna klaar met aankleden. Ik doe mijn onderbroek ook maar aan. En mijn spijkerbroek. Die nieuwe, die nog moeilijk aan gaat. Tussendoor blijf ik naar de blote meisjes kijken, maar mijn piemel wordt nog steeds niet hard, zoals Wouter uit groep 8 had gezegd, en die had het weer van zijn grote broer.

Wat hebben we nou verkeerd gedaan? We hebben een rustige plek in het bos gevonden, een mooie hut gebouwd, lekker droog, met zeil op de grond. Twee oude matrassen uit de schuur van Tim gehaald. Was nog lastig, want ze zijn best groot. En schone lakens erop, natuurlijk. Schone lakens, had de grote broer van Wouter gezegd, schone lakens anders willen meisjes het niet met je doen. En hij was al 18, dus hij had het al heel vaak gedaan en wist dat soort dingen.
En onze vriendinnetjes wilden ook. Die zeiden meteen ja. Hadden meegeholpen met de hut. Janneke had kussens meegenomen van thuis, en Annemarie had kaarsjes aangestoken. Want dat hadden ze in een tijdschrift gelezen, dat dat goed was voor de sfeer.
Annemarie en Janneke waren zich nu ook aan het aankleden. Er zat kippenvel op hun billen. Hun billen waren nog veel witter dan hun benen. Zouden mijn billen ook zo wit zijn? Ik besloot om het maar niet te vragen.

De meisjes huilden niet echt meer. Af en toe snikten ze een beetje. Tim had zijn tas al gepakt, was er zijn blikjes in aan het stoppen, en de chips. Het was eigenlijk mijn chips, maar goed.
‘Ik ga,’ zei Tim. Hij keek niet naar ons.
‘Doei,’ zei ik.
Hij knikte, maar zei niets. Ik zag dat hij ook een beetje moest huilen. Tim ging de hut uit, het bos in.
Janneke en Annemarie waren nu ook helemaal aangekleed. Ze hadden de kaarjes uitgeblazen, de kussens in hun tas gestopt. Janneke keek me aan.
‘Doei Miro,’ zei ze. Ze glimlachte best wel lief.

Toen greep Annemarie Janneke bij haar arm.
‘Misschien, misschien, misschien zijn we wel zwanger!’ zei Annemarie. Toen gilde ze heel eventjes. Janneke werd nog witter, nog witter dan haar billen. Ze gingen allebei snel weg.
Gisteren leek het nog zo’n goed idee, een sekshut bouwen. Maar waarom voelden we ons allemaal nou zo raar? Bloot bovenop elkaar gaan liggen moest toch superlekker zijn?

En toen moest ik ook een beetje huilen.

Geplaatst op Geef een reactie

Piep

Achter mij stappen een hip geklede jongen van twintig en zijn even hippe vriendin de bus in. Hij rommelt omslachtig in zijn zakken, zij koopt een kaartje bij de chauffeur. De buschauffeur, een man van 50 met een verweerde kop, bekijkt het gerommel van de jongen kritisch, doet de deur alvast dicht.

Dan heeft de jongen zijn kaart gevonden. Hij haalt het met een snelle zwiep over het apparaat, krijgt een foutmelding. Weer een snelle zwiep, en weer het afkeurende geluid. De jongen kijkt naar de kaart en draait hem om, wil hem er dan weer langs zwiepen.

‘Je denkt toch ook niet bij je wijf dat ze met één snelle zwiep tevreden is,’ zegt de buschauffeur luid en duidelijk. De hele bus gaat iets anders op zijn stoel zitten om te kunnen volgen wat er gebeurd. De jongen bloost, het meisje grijnst. Nu haalt de jongen de kaart er wat rustiger langs. Foute piep. Nog trager haalt hij de kaart er langs, maar weer lukt het niet. De jongen wordt een beetje zenuwachtig, probeert het nog een keer, nog langzamer, maar helaas. Dan grist zijn meisje de kaart uit zijn hand, drukt het een hele tel tegen de machine aan. Een tevreden piep komt er uit het apparaat.

‘Thuis moet ik het ook altijd zelf doen,’ zegt ze tegen de buschauffeur en ze knipoogt.

Als de jongen en het meisje in Monnickendam uitstappen, zwaait de chauffeur naar ze.

‘Veel plezier met het goedmaken, meid!’ roept hij, en dat is het eerste moment dat de jongen weer een beetje kan lachen. En zijn vriendin geeft hem een kusje.

Geplaatst op Geef een reactie

Wijs

Ik was in dienst bij de Koninklijke Marechaussee, vlak na de oorlog.  Mijn eerste klus was het bewaken van Paleis het Loo. Hele dagen stilstaan, in weer en wind. De commandant posteerde me de eerste dag bij de achterkant van het Paleis het Loo. Hij vertelde me dat ik de dagjesmensen naar de hoofdingang van het paleis, aan de voorkant, moest sturen. Drie dagen lang deed ik dat tot aller tevredenheid, maar aan het eind van de derde dag kwam mijn commandant zelf me ophalen, in een jeep. Ik vroeg wat er was natuurlijk, maar hij wilde niets zeggen. Hij zette een andere marechaussee op mijn post neer, nam me mee naar de kazerne en bracht me naar zijn leidinggevende, die achter zijn bureau op me zat te wachten.’
‘De koningin is zeer tevreden over ons,’ vertelde hij, ‘En zeker over jou.’
Ik had werkelijk geen idee waar hij het over had.

‘Ze voelt zich bijzonder veilig bij het idee dat de achterkant van haar paleis zó goed bewaakt wordt, dat zelfs zij naar de hoofdingang wordt gestuurd. Ze laat doorgeven dat je van haar een paar dagen vrij krijgt als beloning voor je waakzaamheid.’

Verward kijk ik van hem naar het schilderij van koningin Wilhelmina, dat achter zijn bureau hangt, en weer terug. Toen keek ik nog eens naar het schilderij, zag er ineens het oude vrouwtje in dat met haar schildersbenodigdheden, koffer met verf en ezel, uit het bos geschuifeld was, aan het eind van die ochtend. Ik had haar vriendelijk verzocht om naar de hoofdingang te lopen, helemaal om het paleis heen. Er speelde een vreemde glimlach om haar lippen toen ze deed wat ik haar opdroeg,  gehoorzaam sleepte ze ezel en koffer over het modderige pad naar de andere kant. De koningin… ik had Koningin Wilhelmina weggestuurd bij de achterdeur van haar eigen paleis!

Gelukkig was het een wijze vorstin.

Geplaatst op Geef een reactie

De Kampioen

Als begeleider mee op een weekje vakantie voor kinderen die normaal nooit op vakantie kunnen.

Natuurlijk won ik de modeshow. Niet dat de jongens uit mijn tent zo’n mooi ensemble voor me hadden uitgekozen, drie jurken en twee rokjes moest ik aan over mijn warme, lange legerbroek, vier hoeden en een helm kreeg ik op mijn hoofd, twee jasjes werden over mijn schouders gegooid en ik werd gedwongen om mijn voeten in een paar linkerschoenen (maat 32 en 34) te persen. En de kleuren matchten voor geen meter! Maar toch wist ik er iets succesvols van te maken.
Tijdens het wachten op mijn beurt om de catwalk te betreden, brandde de zon onbarmhartig op mijn hoofd, zweet droop tussen de stoffige en stinkende kleren door, mijn tenen werden steeds blauwer en de plastic helm duwde een nieuwe groef in mijn al zo gerimpelde voorhoofd. Reikhalzend keek ik uit naar een kans om mezelf te redden van een zeker lijkend oververhittingsdood. Toen die kans kwam, greep ik hem met beide handen beet.
De rauwe beat die uit de boxen kwam, zorgden ervoor dat mijn voeten als vanzelf de pijnlijk kleine schoenen uitdansten. De strakke en warme jurken zwierelden om me heen in een poging om mij los te laten, hoeden vlogen als vanzelf het publiek in en voordat ik het wist was de modeshow veranderd in een stripact. Hoewel ik mijn lange broek aanhield, was het publiek dolenthousiast, kinderen joelden, begeleiders genoten, en de jury kon niets anders dan mij tot de winnaar van de wedstrijd uitroepen (met de jongens van mijn tent als co-winnaars).
Dat moment was geweldig.

Anderhalve maand later, een buurtcentrum in Oud West. Ik zoek een begeleider van het kamp, vind haar niet. Twee deelnemers van dat kamp, 10 en 11 jaar oud, zijn er wel. Ze verwelkomen me vrolijk als ze mij zien, maar lijken mijn naam te zijn vergeten. In plaats daarvan roepen ze uit volle borst: ‘Stripperkampioen! Daar is de stripperkampioen!’. Enthousiast vertellen ze aan hun ouders en de aanwezige welzijnswerkers hoe goed ik kan strippen.
Dat moment was iets minder geweldig.

Geplaatst op Geef een reactie

Schuldig

Ik kijk naar de vuurstenen pijlpunten, de aardewerkscherven, de zilveren munten en het vele, vele antieke glaswerk. Ik pak het op, voel het gewicht, ruik eraan. Allemaal ècht oud. Heel gaaf. Voor iemand zoals ik, die jaren lang archeoloog wilde worden, is dit één grote schatkist. De eigenaar staat er glimlachend bij. Hij weet hoe mooi ik het vind. Dan wijs ik naar de grote kartonnen doos die op de tafel staat. Er zitten vreemde postzegels op, met Arabische letters.
‘Wat zit daar in?’ vraag ik.
‘Oh,’ zegt hij, ‘wat Romeins glaswerk uit Dubai. Ik moet het nog even nakijken voordat ik het doorverkoop aan de antiquair waar ik altijd zaken mee doe.’
In mijn hoofd komt de kaart van het Midden-Oosten op, en ik leg er in gedachten de kaart van het Romeinse Rijk overheen. Er is geen match.
‘Maar, maar, de Romeinen zijn toch helemaal niet helemaal bij Dubai gekomen?’
Dan voel ik me dom, ze hebben natuurlijk al het glas verkocht aan mensen uit dat gebied. In de Romeinse tijd was al veel lange-afstands handel…maar hij onderbreekt me, met een ondeugende grijns op zijn gezicht.
‘Dat weet jij, dat weet ik, dat weet ook die antiquair. Maar zijn klanten weten dat niet.’
En als we erom lachen, voel ik me een beetje schuldig.