Geplaatst op Geef een reactie

Geworpen

Ik heb een stuiver in mijn hand. Zo meteen komt hij, en ik heb hem al heel lang niet gezien, al een paar jaar niet. En ik weet niet hoe ik hem moet noemen.

We zijn al een tijd geleden verhuisd naar dit kleine dorp. Daarvoor ging ik al niet zo vaak bij hem langs, in de hoge flat met de glazen muur tussen de woonkamer en de keuken. Wij waren in het oude huis met de kleine kamers gebleven. Ik kreeg playmobiel toen ik in de flat op bezoek kwam, dat weet ik nog, maar wist niet wat ik daar moest doen toen ik het doosje eenmaal open had.

Kop is ‘papa’ en munt is ‘zijn-naam’, beslis ik.

Er kwam een andere man bij ons wonen, en die zei dat hij wel vader wilde zijn. Soms noemde ik hem al papa, per ongeluk. Steeds vaker, eigenlijk. En nu komt de man langs tegen wie ik vroeger altijd papa zei. Ik weet niet wie ik vandaag zo moet noemen. Allebei, dat kan niet natuurlijk, dat zou heel raar zijn. Maar geen van beide, dat is ook heel erg raar. En misschien zijn ze dan beledigd!

Ik gooi de munt.

Wat ik gooide weet ik niet meer, maar wel dat ik meteen besloot om me er niet aan te houden.

Geplaatst op Geef een reactie

De Eerlijke Dief

‘Deze doos met Lego ga ik zometeen stelen’, zeg ik tegen de manager van de V&D die ik heb laten halen door de beveiliger. De beveiliger doet meteen een stap naar links om de route naar de draaideur te blokkeren, en doet zijn armen over elkaar. De manager kijkt niet-begrijpend van de doos met de lego-politieset naar mij.

‘De zoon van mijn vrouw is jarig. En we hebben geen geld.’

Nu zucht de manager, kijkt even weg.

‘We zijn freelancers. Er komt wel geld aan hoor, waarschijnlijk volgende week al! Maar morgen is hij al jarig.’

‘Als we hier aan beginnen meneer…,’ zegt de manager.

‘Ik kom natuurlijk betalen, later’ zeg ik. Ik geef de manager mijn paspoort.

‘Dan weet u wie ik ben, en weet u zeker dat ik terug kom,’ zeg ik.

De manager schudt zijn hoofd.

‘Dan moet ik hem stelen,’ zeg ik.

‘Dan bellen wij de politie,’ zegt de manager.

‘Zit ik in de cel, als die kleine jarig is, heeft hij geen cadeautje, en geen vader.’

‘Uw probleem, meneer,’ zegt de manager.

Ik denk even na.

‘U weet niet wanneer ik deze doos ga stelen. Misschien nu, misschien over drie uur. Blijft hij al die tijd naar mij kijken?’ Ik kijk naar de beveiliger. Hij ziet eruit alsof hij rustig duizend jaar naar een bakstenen muur kan kijken.

‘Dat is zijn probleem, niet de mijne’ zegt de manager. Hij geeft mijn paspoort aan de beveiliger, gebaart dat hij mij de winkel uit moet zetten.

De beveiliger kijkt even naar de manager, lijkt ergens over te twijfelen, doet dan een stap mijn kant op. Zijn ene hand legt hij op mijn schouder, zijn andere hand pakt de politieset af en legt het netjes in het schap terug, bij de andere politieauto’s.

We staan buiten. Ik kijk naar het stuk inpakpapier dat de beveiliger heeft afgescheurd van de rol die bij de inpakbalie hangt. Hij geeft het aan me.

‘Neem de streepjescode van de doos mee als je komt betalen,’ zegt hij. Ik bloos.

‘Hoe wist je het?’ zeg ik.

Hij klopt op mijn rug, waar een lego-brandweerauto verstopt zit, onder mijn jas.

‘Alles was net gespiegeld meneer. Er misten een politie-auto èn een brandweerauto.’

Ik wil zijn hand schudden, hij weigert het.

‘En als je niet komt betalen, zoek ik je op, en krijg je een pak slaag,’ zegt hij.

Ik knik.

Lijkt me wel zo eerlijk.

Geplaatst op Geef een reactie

Ruilen

Ik laat de kapotte boodschappentas op de grond vallen, zet mijn schreeuwende peuter op de kassabalie. De meisjes van de Blokker die met elkaar aan het kletsen waren, kijken ons aan.

‘Ik kom hem ruilen,’ zeg ik, ‘hij luistert niet.’

De kleine is stil geworden van de aandacht.

‘Nou meneer, dat kan hoor,’ zegt het ene meisje, giechelig, ‘wat wilt u dan meenemen?’

‘Maakt mij niet uit’, zeg ik, ‘wat jullie ervoor willen geven.’

‘Nou,’ zegt het andere meisje, ‘U mag mij wel meenemen naar huis.’

Even ben ik stil.

‘Uhm,’ zeg ik.

Dan besluit ik toch alleen maar een stevige boodschappentas te kopen.

Geplaatst op Geef een reactie

Kadotje

In kriebelige groep 3 letters staat het op het blaadje: ‘Ik wil een Kadotje. Alsublievt’.

Melvin uit groep 8 zit tegenover me, stuurs kijkend.

‘U begrijpt het niet, meester,’ zegt hij.

Maar ik begrijp het wel, eindelijk. Eindelijk weet ik waarom kleine Karima steeds weer hangend aan de kapstok werd gevonden, aan haar prinsessenrugzakje, beentjes een halve meter bungelend boven de grond. Zij wilde nooit zeggen wie het gedaan had, leek ook nooit boos. Haar ouders waren woedend dat we er niets mee konden doen.

‘Je begrijpt wel dat het echt niet kan, Melvin?’

Hij knikt.

‘Maar wat moet ik dan doen?’

‘Al eens geprobeerd te negeren?’

Melvin zucht, diep.

‘Ze houdt gewoon niet op! Wat ik ook doe. Ik kan moeilijk voor haar wegrennen, krijg ik geen respect meer. En iedereen moet lachen als ze het zegt, gaan ze haar nog nadoen ook!’

‘Nog geen reden om haar aan de kapstok op te hangen,’ zeg ik. Toch begrijp ik dat het voor de enige Surinaamse jongen op een school vol Marokkaanse en Turkse kinderen pittig is om zich staande te houden.

Hij heft zijn handen in wanhoop.

‘Ik heb zelfs gedacht dat ik er dan maar eentje moet worden!’

‘Je hebt niet eens schmink nodig. Krullen heb je ook al,’ zeg ik.

‘Neenee meester, ik ga dat echt niet doen! Ik haat verkleden, dat weet u.’

Ik lach, wist dat hij dat nooit zou willen. Toch brengt het me op een idee. Ik wijs naar de kast, waar de spullen liggen voor het grote feest van over twee weken.

‘Kies daar maar een leuk cadeautje uit voor een meisje van zes,’ zeg ik.

Hij heeft zusjes, dus hij kiest iets perfects uit.

Ik kijk mee als hij naar Karima loopt, die buiten mijn kantoor aan het wachten is tot ze opgehaald wordt.

Karima springt op van het bankje als ze Melvin ziet.

‘Zwarte Piet!’ roept ze. ‘Jij bent Zwarte Piet!’

Even kijkt Melvin mijn kant op, ik zie hem zuchten, maar dan kijkt hij weer naar Karima.

‘Sst,’ zegt hij tegen haar, ‘ik ben Geheimpiet. Niemand mag het weten.’

Karima kijkt hem aan met haar grote ogen, knikt langzaam.

‘Hier,’ zegt hij en geeft haar het pakketje, ‘voor jou, van de sint. Ik heb hem jouw brief gegeven.’

Karima straalt, pakt het cadeautje aan, draait het om en om in haar handen, kijkt Melvin vragend aan. Hij gebaart dat ze het mag openen.

Even later kijkt de stralende Karima naar het playmobiel-elfje dat Melvin voor haar heeft uitgekozen. Hij doet ondertussen het inpakpapier in het rugzakje op haar rug, ze wilde het houden. Karima kijkt naar hem om.

‘Dankjewel Zwarte Piet’ zegt ze. Dan kijkt ze verder naar achter, naar de kapstok waar ze voor staan.

Melvin kijkt mee, lacht, schaamt zich een beetje.

‘Dat hoeft niet meer. Als jij maar aan niemand vertelt dat ik Geheimpiet ben. Beloof je dat?’

Ze knikt, kijkt nog even naar de kapstok, dan weer naar hem, glimlacht verlegen. En Melvin begrijpt het. Voorzichtig tilt hij haar op, en hangt haar met haar rugzakje aan de kapstok. Even bungelt ze daar, met haar elfje in haar handen, en is ze helemaal gelukkig.

Dan komt de moeder van Karima de school binnen, ziet Melvin haar dochter aan de kapstok hangen en rent al schreeuwend op hem af.

Melvin rent snel mijn kantoor in, verschuilt zich achter mij.

‘Moest van de meester! Moest van de meester!’

Nog uren bezig geweest met uitleggen, daarna.

Geplaatst op Geef een reactie

Zwart Wit

‘Wat doe jij nou?!’ roept de jongen als hij naar het computerscherm kijkt van het meisje dat net als hij van Creoolse afkomst is. Dan kijkt hij naar het scherm van Hindoestaanse jongetje dat er naast zit. ‘Jij ook al! Zijn jullie gek geworden ofzo?’
 
Beide kinderen mochten de laatste vijf minuten van de les op internet, omdat ze hun taken af hadden. Ze besloten allebei om een online spel te spelen waarbij je een avatar maakt, een digitaal poppetje, dat je allemaal dingen kan laten beleven in dat spel.
 
‘Je bent zelf donker,’ zegt de eerste jongen, nog steeds verontwaardigd, ‘en dan maak je, dan maak je zoiets.’ Hij wijst naar de avatar van het meisje. Zij heeft een blond, blank poppetje gemaakt. De jongen op de computer ernaast heeft ook een ‘witte’ avatar.
‘Jij bent toch zelf bruin! Waarom maak je hem dan wit? Dat is echt raar. Jij bent echt raar. Jullie zijn allebei raar.’
 
Het Hindoestaanse jongetje zegt niks terug, speelt verder. Hij voelt zich duidelijk ongemakkelijk. Het Creoolse meisje draait zich om, kijkt de jongen die haar aanspreekt fel aan.
‘Ik maak lekker zelf uit wat ik doe! Als ik een wit poppetje wil maken, maak ik een wit poppetje. Waar bemoei jij je mee?’
‘Ik vind het gewoon stom. Vind jij je eigen kleur niet mooi? Schaam jij je voor jezelf?’
 
Het meisje snuift en reageert niet meer. Het jongetje schudt zijn hoofd en kijkt me aan.
‘Ik zit ook op dat spel, meester. Maar ik heb een poppetje dat op mij lijkt. Dat is toch logisch?’
 
Ik leg hem dan uit dat, wat mij betreft, iedereen zelf mag uitmaken wat voor avatar hij of zij maakt, in welk spel dan ook.
 
Daarna vraag ik me wel af of ‘witte’ kinderen even vaak ‘donkere’ avatars maken. Maar dat zeg ik niet tegen hem.
Geplaatst op Geef een reactie

Snotneus

‘Dat is vies papa!’

Ik kijk naar links, waar mijn zoontje ligt. Hij is een uurtje geleden naast ons in bed gekropen, toen weer in slaap gevallen. Nu is hij wakker en kijkt met enige afschuw naar mij.

Mijn vinger zit in mijn neusgat, waar ik net een lastige ochtendpulk uit probeer te halen. Ik haal hem er uit om normaal antwoord te kunnen geven.

‘Nee hoor, dat is heel gewoon, in je neus pulken,’ zeg ik, en ik ga er meteen mee verder om mijn reactie kracht bij te zetten.

‘Ieuw! Getsiedekkie!’ zegt hij.

Hoe komt hij aan die onzin? Heeft zijn moeder hem dat aangepraat? De juffies van de kinderopvang? Ik besluit het hem op de man af te vragen.

‘Wie zegt dat, dat pulken vies is?’

Hij is even stil.

‘Ik,’ zegt hij dan.

Ik haal mijn vinger uit mijn neus. Tegen zoveel logica valt niet op te pulken.

Geplaatst op Geef een reactie

Oeps

Ze stapt de auto in een zucht diep als ze gaat zitten.

‘Hij zat tóch onderin de luiertas,’ zegt ze tegen mij en onze zoon van drie.

‘Wij hadden het er net over dat je je telefoon was vergeten,’ zeg ik, ‘Kan gebeuren! Oeps!’

‘Ja,’ zegt de kleine man achterin de auto. ‘Ik was laatst ook mijn telefoon vergeten, op mijn werk. Oeps! Kan gebeuren.’

En dan zucht hij, net als zijn moeder.