Geplaatst op Geef een reactie

Oppennen

‘Heeft er iemand een pen? Heb jij een pen? Jij?’

De jongen vraagt het aan iedereen. Vijftig meter achter hem staat een rij met ME-ers voor de flat aan de Weesperstraat waar we net uit gejaagd zijn. Achter de agenten liggen de kapotte koelkasten, tv’s en de lege bierkratten die sommige dronkelappen van de balkons hadden gegooid. Ik deed dat soort asociale dingen niet. Ik heb op zoek naar drank wel de koelkast geopend waarop stond: ‘niet openmaken! Niet voor het flatfeest!’ maar die speciale Belgische biertjes die ik daar vond, heb ik wel eerlijk uitgedeeld.

We staan nu met honderd mensen van een afstandje te kijken naar de politie en de flat. Misschien gebeurt er nog iets interessants.

Twee van mijn vrienden kijken me aan als de penvrager bij ons is aangekomen. Ik heb net die dag een mooie Parker vulpen gekocht, omdat ik graag meer wil schrijven. Ik hoop dat mooi gereedschap me daartoe aanzet. De jongen ziet mijn vrienden kijken, kijkt me dan ook aan.

‘Heb jij een pen?’

Aarzelend haal ik het hoesje tevoorschijn, doe hem open, pak de vulpen.

Hij pakt hem aan. Dan pas zie ik de lege blik in zijn ogen.

‘Waar heb je hem voor nodig?’ vraag ik, maar hij rent al weg.

‘Geef je hem zo terug?’ roep ik nog. Dan zie ik hem recht op de ME-ers afrennen, arm met pen in de lucht.

De Me-ers zetten zich even schrap, hoewel dat niet echt nodig is, dan vangen ze hem op met schilden en knuppels. Binnen twee tellen ligt de jongen op zijn buik, binnen drie tellen wordt hij het arrestantenbusje in gesmeten.

‘Geef je pen dan ook niet,’ zegt een van de vrienden die naar me gekeken had.

En ik denk dat het een bericht is van hogere machten. Dat ik niet zo raar moet zijn te denken dat ik schrijver kan worden.